Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein & Bot 2010: 69, nr. 470155 Diplopseustis perieresalis (Walker, 1859) Kuchlein & Bot 2010: 69, nr. 470155. Diplopseustis perieresalis (Walker, 1859)
| | | Commentaar | Meyrick (1884: 284) creëerde het geslacht Diplopseustis, dat door Ragonot (1891: 511) in de nieuwe onderfamilie Endotrichinae werd ondergebracht. Door Whalley (1961: 735) werden de Endotrichinae echter weer gedegradeerd tot een tribus van de onderfamilie Pyralinae van de Pyralidae. Enkele decenniën later bemerkte men, dat het genus Diplopseustis op grond van de genitaliën bij de onderfamilie Pyraustinae thuishoorde (Inoue et al. 1982a: 330; Inoue et al. 1982b: 230; Shaffer et al. 1996: 190; Munroe & Solis 1999: 234) en wel bij het tribus Spilomelini. Vervolgens hebben Nuss et al. 2004 dit tribus tot onderfamilie (Spilomelinae) verheven. Op onze site parkeren we D. perieresalis nog even bij de Pyralinae, waarna de soort naar de Pyraustinae zal verhuizen. |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Speidel et al. 2007: fig. 1 (mannetje), fig. 2 (vrouwtje); Muus & Wullaert 2008: fign. 1, 2 (mannetje); Muus 2008: fig. 1 (mannetje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 12,0-15,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: okergrijs tot roodbruin, bij de antennen wat lichter. Antenne: helft lengte voorrand voorvleugel; basaal lid bleekoker; schaft bleekoker met donkergrijze dwarsstreepjes. Liptaster: tweede lid recht vooruitstekend en dicht beschubd, het derde lid naakt, schuin opgericht en voor het einde van het tweede lid ingeplant (doet herinneren aan de liptasters van Ypsolopha-soorten (Ypsolophidae)); van buiten okerachtig, van binnen witachtig, derde lid met donkergrijze ring onder de spits. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: lichtbruin met donkergrijs getopte schubben besprenkeld; schouderdeksels evenzo. Poten: Aan de binnenkant witachtig, aan de buitenkant verdonkerd, voortarsen lichtgeringd. Voorvleugel: buitenrand onder de vleugelpunt sterk ingetrokken; grondkleur bleek okergrijs tot donker roodbruin; de tekening bestaat uit twee fijne onregelmatige witte dwarslijntjes, de eerste op tweevijfde, de tweede dicht bij de buitenrand; langs de voorrand een rij U-vormige vlekjes, eveneens wit; tegen de buitenrand donkere interneurale, wit gerande vlekjes en een donkere middenstip; tenslotte bruine tot zwartbruine bestuiving aan de buitenkant van de eerste dwarslijn en aan de binnenkant van de tweede dwarslijn; franje zwartgrijs met witachtige basis. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: okergrijs tot donkerbruin. Genitaliën: afbeeldingen van de genitaliën bij Speidel et al. 2007: fign. 3, 4 (mannetje), fig. 6 (vrouwtje). | | | Variabiliteit | Enkele variaties kwamen in het bovenstaande al aan de orde. De donkere bestuiving langs de beide witte dwarslijntjes verschilt aanzienlijk in intensiteit, omvang en contrast; deze bestuiving is aan de achterrand het breedst, naar de voorrand toe smaller wordend of verdwijnend. Bovendien zijn de mannelijke genitaliën variabel; zo verschilde de aedeagus van een mannetje uit Nederland van die van een Chinees mannetje (Speidel et al. 2007: 187); op grond van het weinige onderzochte materiaal valt nog niet te zeggen of hier sprake is van intraspecifieke variatie dan wel van verschillende soorten. | | | Herkenbaarheid | De combinatie van de vorm van de voorvleugel, de tekening van de achtervleugel en de kenmerkende liptasters maken D. perieresalis tot een goed herkenbare soort. | | | Onvolwassen stadia | | | Ei | Onbekend. | | | Rups | Onbekend. | | | Pop | Onbekend. |
OecologieLevenswijze en voedsel | | | Rups | Onbekend. Alleen enkele aanwijzingen over de waardplant. Patrick (1994: 100) zag op de Antipodes-eilanden (bij Nieuw-Zeeland) in het veld de vlinders rond of bij een zeggesoort vliegen (Carex secta, een tuinplant); Schmid (2007: 130) meldt een mogelijk verband tussen de vondst van de vlinder en de aanwezigheid van een palm (Trachycarpus) in dezelfde ruimte. | | | Adult | De vlinders vliegen ’s avonds en ’s nachts; komen op licht en smeer; ze bezoeken bloedende boomstammen. | | | Biotoop | In Nederland voor het eerst gevonden in een bloemenwinkel (dus hoogstwaarschijnlijk adventief); het tweede exemplaar werd in het veld bij grienden langs de Oude Maas op smeer gevangen (een “incidentele vondst”). Voor Japan worden bosranden genoemd; op de Antipodes-eilanden op een terrein met zegge vliegend. | | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In ons land op 9.IX.2003 een mannetje te ’s-Heerenberg (GE) door C. Naves ontdekt (Speidel et al. 2007: 185-186). Een tweede, ook een mannetje, werd langs de Oude Maas bij Heinenoord (ZH) gevangen (Muus 2008: 69); zie ook hierboven. | | |
[]
| | | Noordwest-Europa | Sinds 2003 in geheel Noordwest-Europa gevonden, behoudens in Ierland en Luxemburg, maar steeds in een enkel exemplaar en verspreid. Voor ’t eerst aangetroffen op de Scilly-eilanden (Zuidwest-Engeland) in 2004 en inmiddels van vier Engelse vice-counties bekend. In België in 2007 ontdekt (buitenshuis; Muus & Wullaert 2008: 25-27), in Noordwest Duitsland in 2008 gevonden (Schumacher 2009b: 46), in Denemarken eveneens in 2008 (Buhl et al. 2009: 78-79). | | | [download kaart als pdf] | | | Areaal | Diplopseustis perieresalis kwam oorspronkelijk alleen voor in een groot gebied, dat zich uitstrekte van Japan tot Nieuw-Zeeland. Gevonden in Japan, langs de Chinese kust (inclusief Taiwan en Hongkong), het eiland Borneo, Australië, Fiji-eilanden en Nieuw-Zeeland (inclusief enkele eilandengroepen in de nabijheid). In 2000 verscheen de soort in de westelijke palaearctis , namelijk in de Portugese Algarve (Speidel et al. 2007: 186). Daarna volgden in het jaar daarop de Kanarische Eilanden en de eerder genoemde Scilly-eilanden, vervolgens de Spaanse oostkust inclusief de Balearen, Frankrijk (inclusief Corsica), Oost-Duitsland, Graubünden (Zwitserland), alsmede Madeira (Buhl et al. 2009: 78-79). De Noordwest-Europese vondsten zijn hierboven vermeld. De mogelijke verklaring die Speidel et al. (2007: 189-190) geven voor de ontwikkelingen in de westelijke palaearctis heeft grote overtuigingskracht. Zij stellen op grond van de wijde verspreiding van D. perieresalis op de Kanarische eilanden vast, dat de soort zich daar heeft ingeburgerd, waarschijnlijk omstreeks 2000. Het Engelse exemplaar van de Scilly-eilanden werd, tegelijk met meerdere migrerende vlindersoorten in het veld gevonden en dat, gevoegd bij de geografische positie van deze eilanden, maakt het waarschijnlijk, dat de vlinder op eigen kracht vanuit de Kanarische eilanden Groot-Brittannië heeft bereikt. Het is dan eveneens waarschijnlijk, dat de Noordwest-Europese vondsten geen adventieven (zoals men aanvankelijk in Groot-Brittannië en Denemarken meende) maar migranten zijn (behalve het uit een bloemenzaak afkomstige exemplaar van ’s-Heerenberg). Dat zou betekenen, dat het Nederlandse exemplaar van Heinenoord, dat wij voorzichtigheidshalve een incidentele vondst hadden genoemd, als een migrant moet worden beschouwd. Over de status langs de Portugese en Spaanse kust bestaat geen zekerheid, maar de omstandigheden, waaronder D. perieresalis op de Balearen is gevonden maken het erg onwaarschijnlijk, dat daar van adventieven sprake is (Speidel et al. loc. cit.). Tenslotte blijft nog de vraag hoe de soort de Kanarische eilanden heeft weten te bereiken. Het is erg onwaarschijnlijk, dat dit op eigen kracht is gebeurd: dat zou dan in stappen gedurende meerdere of vele generaties hebben moeten plaatsvinden, waarbij deze karakteristieke soort tussen Zuidoost-Azië en de Kanarische eilanden nooit is opgemerkt. De meest aanvaardbare verklaring is dan ook, dat D. perieresalis als adventief de Kanarische eilanden heeft bereikt, bijvoorbeeld met een zending van de mogelijke waardplant Carex secta (een populaire tuinplant) en zich daar op deze plant en misschien andere zeggesoorten heeft weten te handhaven. | | | Abundantie | | | Levenscyclus en voltinisme | Onbekend. In Noordwest-Europa zijn de adulten gevonden van half augustus tot in oktober; elders in de meeste maanden van het jaar. | | | Aantalsbewegingen en economische betekenis | Van plagen is nog geen sprake geweest; dat is te begrijpen, omdat de onvolwassen stadia blijkbaar regelmatig met planten worden vervoerd, zonder tot dusver te zijn opgemerkt. In de westelijke palaearctis is nooit sprake geweest van grote aantallen. |
LiteratuurBuhl, O., P. Falck, O. Karsholt, K. Larsen & F. Vilhelmsen, 2009. Fund af småsommerfugle fra Danmark i 2008. Entomologiske Meddelelser 77: 65-81.
Inoue, H., S. Sugi, H. Kuroko, S. Moriutti & A. Kawabe, 1982b. Moths of Japan 2. Tokio.
Kuchlein, J.H. & L.E.J. Bot, 2010. Identification Keys to the Microlepidoptera of The Netherlands. Wageningen & Zeist.
Meyrick, E., 1884. On the classification of the Australian Pyralidina. Transactions of the Entomological Society of London 1884: 277-350.
Munroe, E. & M.A. Solis, 1999. The Pyraloidea. In: N.P. Kristensen (red.) - Lepidoptera, Moths and Butterflies 1: Evolution, Systematics and Biogeography. Handbook of Zoology 4. Arthropoda: Insecta part 35: 233-261.
Muus, T.S.T., 2008. Diplopseustis perieresalis voor de tweede maal in Nederland (Lepidoptera: Crambidae: Spilomelinae). Entomologische Berichten, Amsterdam 68: 69.
Muus, T.S.T. & S. Wullaert, 2008. Diplopseustis perieresalis, a tropical species, new to the Belgian fauna (Lepidoptera: Crambidae). Phegea 36: 25-27.
Nuss, M., W. Speidel & A. Segerer, 2011. Fauna Europaea: Crambidae, Pyralidae, Thyrididae. In: O. Karsholt & E.J. van Nieukerken (red.), Lepidoptera, Moths. Fauna Europaea version 1.1. http://www.faunaeur.org/ . [http://www.faunaeur.org/full_results.php?id=442654]
Patrick, B., 1994. Antipodes Island Lepidoptera. Journal of the Royal Society of New Zealand 24: 91-116.
Ragonot, E.L., 1891. Essai sur la classification des Pyralites. Annales de la Société entomologique de France 1890: 435-546.
Schmid, J., 2008. Schweizer Erstfunde von Kleinschmetterlingen aus Graubünden (Lepidoptera: Nepticulidae, Tineidae, Bucculatricidae, Agonoxenidae, Gelechiidae, Tortricidae, Pyralidae). Mitteilungen der Entomologischen Gesellsschaft Basel (N.F.) 57: 124-131.
Schumacher, W., 2009b. Bemerkenswerte Falterfunde und Beobachtungen aus dem Arbeitsregion der Arbeitsgemeinschaft Rheinisch-Westfälischer Lepidopteren e.V. 21. Zusammenstellung. Melanargia 21: 35-47.
Shaffer, M.E.S., E.S. Nielsen & M. Horak, 1996. Pyralidae. Checklist of the Lepidoptera of Australia. Monographs on Australian Lepidoptera 4. Canberra.
Speidel, W., E.J. van Nieukerken, M.J. Honey & J.C. Koster, 2007. The exotic pyraloid moth Diplopseustis perieresalis (Walker) expanding in the West Palearctic Region (Crambidae: Spilomelinae). Nota Lepidopterologica 29: 185-192.
Whalley, P.E.S., 1961. A change in status and a redefinition of the subfamily Endotrichiinae (Lep. Pyralidae), with the description of a new species. Annual Magazine of Natural History 13 3: 733-736.
|
|