Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Duponchelia fovealis
Zeller, 1847
Mediterrane lichtmot
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea Rups. Foto: M. van der Straten, © nVWA, NRC Adult. © Stichting Tinea Rups. Foto: M. van der Straten, © nVWA, NRC Rups. Foto: M. van der Straten, © nVWA, NRC NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein & De Vos 1999: 126, nr. 1423 Duponchelia fovealis Zeller, 1847 Kuchlein & De Vos 1999: 126, nr. 1423. Duponchelia fovealis Zeller, 1847 Kuchlein & Bot 2010: 77, nr. 471840 Duponchelia fovealis Zeller, 1847 Kuchlein & Bot 2010: 77, nr. 471840. Duponchelia fovealis Zeller, 1847
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Zie foto. Afgebeeld door Mörtter & Kinkler 2011: pl. 7 fig. 63 (mannetje), fig. 64 (vrouwtje) en Slamka 1997: pl. 12 fig. 368 (mannetje), fig. 368a (vrouwtje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 14,5-21,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: schedel licht grijsbruin, van voren witachtig; aangezicht donkerbruin , aan de buitenranden witachtig gemengd. Antenne: vijfzesde lengte voorrand voorvleugel; basaal lid gebroken wit met enige bruine schubben; schaft geheel witachtig of van boven met donkere streepjes, schaft bij het mannetje veel dikker dan bij het wijfje. Liptaster: omhooggebogen, betrekkelijk kort, met dik beschubd middenlid; basale lid witachtig; middelste lid wit, van boven grotendeels grijsbruin; eindlid grijsbruin. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: geelwit tot bleek grijsbruin, donkergestippeld of gevlekt, schouderdeksels evenzo. Poten: vuilwit, de achterdij geheel of gedeeltelijk donkerbestoven. Voorvleugel: bruingrijs; de lichte tekening bestaat uit twee geelwitte dwarslijnen, waarvan de eerste bij het mannetje wordt doorbroken door een onbeschubde, meestal driehoekige plek, die zich uitstrekt van de donkere middenvlek tot bij de vleugelwortel en de tweede, op drievierde van de voorrand, een grote buitenwaarts gerichte tand heeft; de zwartbruine tekening bestaat uit een middenvlek, een voorrandvlekje op 0.7, meer of minder duidelijke buitenrandvlekjes, alsmede variabele bestuiving aan de voorrand, in de vouw en langs de dwarslijnen; franje wit tot vuilwit, bruingrijs geblokt, met onduidelijke delingslijn. Achtervleugel: bruingrijs tegen buiten- en binnenrand donkerder en met grillige lichte dwarsstreep; franje met basale deel vuilwit en buitenste deel bruingrijs. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: bij mannetje slank en opvallend lang; bij beide sexen bruingrijs tot donkerbruingrijs. Genitaliën: afbeeldingen van de mannelijke genitaliën bij Marion 1973: pl. N prep. 332. | | | Variabiliteit | Enkele van de variaties zijn al hierboven vermeld, waaronder de op de sexuele dimorfie betrekking hebbende. In de voorvleugel is omvang en concentratie van de donkere bestuiving zeer variabel; het gedeelte van de vleugel buiten de tweede dwarslijn is meestal donkerder dan de rest van de vleugel. | | | Herkenbaarheid | Tekening en kleur van de voorvleugel en bij het mannetje bovendien het bijzonder lange en slanke achterlijf maken D. fovealis tot een gemakkelijk herkenbare soort. | | | Onvolwassen stadia | | | Ei | Afmetingen 0,5 x 0,7 mm. Groenwit, verkleurend tot helder rood. | | | Rups | Volgroeide rups is 20,0-30,0 mm lang. Kop zwart. Borststuk en achterlijf geelwit tot bruin met vier lengterijen donkere wratten. | | | Pop | Afgebeeld door Patocka & Turcáni 2005b: pl. 157 fign. 21-26. Afmetingen 7,9-9,2 x 1,8-2,1 mm; lang ovaal van vorm; bruin; sculptuur fijn, met papillen; rugzijde achterlijf met dwarse plooien (Patocka & Turcáni 2005a: 278, voor nadere bijzonderheden zie aldaar). |
OecologieLevenswijze en voedsel | | | Rups | Bekend van een zeer breed scala van waardplanten, zoals Anthurium, Begonia, Bellis, Coleus, Cyclamen, Eustoma, wolfsmelk (Euphorbia), Ficus, Gerbera, springzaad (Impatiens), Kalanchoe, Limonium, Poinsettia, roos (Rosa), vlier (Sambucus) en maïs (Zea mays). Van de waardplanten vreten ze bladeren, bloemen en knoppen, boren in de stengels en vreten deze aan de basis door; dit laatste kan fataal zijn voor de plant. Bovendien wordt afgevallen blad (en plantenresten in het algemeen) gevreten; de rupsen zijn ook in detritus onder lage planten aangetroffen. Ten slotte zijn de rupsen meermalen in kwekerijen op waterplanten gevonden en ze zouden dan onder water kunnen leven. Ze prefereren de vochtige condities die dicht bij de grond heersen. De onvolgroeide rups spint een 15,0-19,0 mm lange, ovaalvormige cocon, waarin faeces en detritusdeeltjes worden verwerkt. | | | Adult | De vlinders komen op licht. Het wijfje zet de eieren afzonderlijk of in groepjes af op alle onderdelen van de plant met een voorkeur voor de delen dicht bij de grond of zelfs iets onder de grond; op het blad worden de eitjes het meest aan de onderkant bij de nerven gelegd. | | | Biotoop | In kassen en ook in het veld; vooral in het polderland, weinig of niet in de bosrijke streken op het diluvium. Rond de Middellandse Zee geassocieerd met zoutmoerassen (Trematerra 1990); één van de Belgische vondsten stamt uit het krekengebied van Assenede! | | | Geografische verspreiding | | | Nederland | De eerste zekere vondsten dateren van 1992, toen A. Cox op 10.VII een mannetje te Belfeld (LI) op licht ving (buitenshuis dus) en in datzelfde jaar de rupsen in verschillende delen van het land als plaag optraden in kassen (Romeijn 1994b: 50). De soort zou echter al omstreeks 1985 in Nederland zijn waargenomen (Blind & Vermeulen 2003: 36). Daarna is de soort in toenemende mate in kassen gevonden en heeft zich ook in het veld over een groot deel van Nederland verspreid, maar de meeste waarnemingen zijn afkomstig uit de westelijke provincies. Op sommige locaties jaren achtereen waargenomen. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | De eerste vondst in Noordwest-Europa dateert van 1988 en is afkomstig uit Denemarken; vervolgens komen Nederland (1992), Groot-Brittannië (1996), België (1998) en Noordwest-Duitsland (2005). Deze eerstelingen werden, vooral in Groot-Brittannië en Denemarken (evenals in Nederland) gevolgd door een flinke reeks waarnemingen, zowel in het veld als in kassen en huizen. | | | [download kaart als pdf] | | | Areaal | Oorspronkelijk was D. fovealis bekend uit de Middellandse-Zeelanden (plus Portugal), het Nabije Oosten (inclusief het Arabisch schiereiland en Iran), Irak, Noordwest-India, alsmede de Canarische Eilanden, Midden- en Zuid-Afrika. De eerste melding buiten dit areaal kwam wonderlijk genoeg uit Finland (Kyrki & Itamies 1984: 80). Daarna volgden de hierboven genoemde vondsten in Noordwest-Europa, gevolgd door het optreden als plaag in Ontario (Canada, in kassen) en Californië (V.S.). Het optreden van D. fovealis in Noordwest-Europa vertoont grote overeenkomst met dat van Diplopseustis perieresalis: een combinatie van adventieven en uit het zuiden (ditmaal uit het Middellandse-Zeegebied) afkomstige migranten; ook in Groot-Brittannië wordt dit thans als reële mogelijkheid gezien (Clancy 2011: 20). Het is denkbaar, dat de immigranten één of meer generaties voortbrengen en onder gunstige omstandigheden kunnen overwinteren. | | | Abundantie | | | Levenscyclus en voltinisme | Onder kasomstandigheden kan de cyclus in 50 dagen worden voltooid. Over diapauze, in welk stadium dan ook, is niets bekend, zodat men in kassen en in het eigenlijke areaal een ononderbroken productie van generaties mag verwachten; daarvoor bestaan inderdaad aanwijzingen, maar in Zuid-Frankrijk zou de soort toch bivoltien zijn (Lhomme 1939: 101). In ons land zijn de vlinders buiten van maart tot in november waargenomen, in de wintermaanden alleen binnenshuis of in kassen; verder kan over het voltinisme in Nederland nog niets worden gezegd. | | | Aantalsbewegingen en economische betekenis | Van economische schade is geen sprake geweest tot D. fovealis in Noord-Italië in 1988 als ernstige plaag optrad in een kas met snijbloemen (Trematerra, 1990); korte tijd later werd ook schade vastgesteld in kassen in Nederland en Groot-Brittannië. Aard en omvang van de schade in Nederland zijn beschreven door Blind & Vermeulen (2003: 36). De besmetting van een bedrijf heeft volgens de meerderheid van de telers plaats door het binnenvliegen van de vlinders en niet of minder door besmet uitgangsmateriaal (loc. cit.). Deze binnenvliegende vlinders zouden afkomstig kunnen zijn van bedrijven, waar de vlinder wel voorkomt, maar geen schade aanricht; het zouden echter ook immigranten of hun nakomelingen kunnen zijn (zie bij “Areaal”). Anders dan in de Verenigde Staten en Canada heeft D. fovealis in Europa geen quarantainestatus. |
LiteratuurBlind, M. & C. Vermeulen, 2003. Strijd tegen duponchelia is nog niet gestreden. Vakblad voor de Bloemisterij 26: 36-37.
Clancy, S.P., 2011. The immigration of Lepidoptera to the British Isles in 2008. The Entomologist"e;s Record and Journal of Variation 123: 13-44.
Kuchlein, J.H. & L.E.J. Bot, 2010. Identification Keys to the Microlepidoptera of The Netherlands. Wageningen & Zeist.
Kuchlein, J.H. & R. de Vos, 1999. Geannoteerde Naamlijst van de Nederlandse Vlinders. Leiden.
Kyrki, J. & J. Itamies, 1984. Duponchelia fovealis (Lepidoptera, Pyralidae) introduced into Finland. Notulae entomologicae 64: 80.
Lhomme, L. (red), 1939. Microlépidoptères 1. Catalogue des Lépidoptères de France et de Belgique 2: 1-172.
Marion, H., 1973. Révision des Pyraustidae de France (suite). Alexanor 8: 71-78.
Mörtter, R. & H. Kinkler, 2011. Familie: Crambidae Latreille, 1810. Unterfamilie: Pyraustinae Meyrick, 1890. Die Lepidopterenfauna der Rheinlande und Westfalens 16: 1-245.
Patocka, J. & M. Turcáni, 2005a. Lepidoptera Pupae. Central European Species. Text volume. Stenstrup.
Patocka, J. & M. Turcáni, 2005b. Lepidoptera Pupae. Central European Species. Plate volume. Stenstrup.
Romeijn, G., 1994b. . Duponchella (sic!) fovealis: a new pest in glasshouses. Verslagen en Mededelingen van de Plantenziektenkundige Dienst 170: 50.
Trematerra, P., 1990. Aspetti morfologici di Duponchelia fovealis (Zeller) (Lepidoptera, Pyralidae). Redia 73: 41-51.
|
|