Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Anarsia lineatella
Zeller, 1839
Prunusscheutboorder
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea Adult. © Jerry A. Powell, Essig Museum of Entomology, University of California, Berkeley NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Lempke 1976: 27, Anarsia lineatella Zeller, 1839 Lempke 1976a: 27, Anarsia lineatella Zeller, 1839 Kuchlein 1993: 221, nr. 767. Anarsia lineatella Zell., 1839 Kuchlein 1993a: 221, nr. 767 Anarsia lineatella Zell., 1839 Kuchlein & De Vos 1999: 76, nr. 0801 Anarsia lineatella Zeller, 1839 Kuchlein & De Vos 1999: 76, nr. 0801. Anarsia lineatella Zeller, 1839 Kuchlein & Bot 2010: 52, nr. 361211 Anarsia lineatella Zeller, 1839 Kuchlein & Bot 2010: 52, nr. 361211. Anarsia lineatella Zeller, 1839
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Elsner et al. 1999: kleurenpl. 26 fign. 321, 321a (mannetje), Parenti 2000: pl. 92 fig. 3 (mannetje) en Bland 2002: pl. 6 fig. 12 (wijfje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 11,0-14,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: schedel gespikkeld door grijze witgetopte schubben; aangezicht glanzend witachtig, aan de zijkanten donkere beschubbing. Antenne: 0.7 lengte voorrand voorvleugel; basaal lid bruin tot zwartbruin, licht gespikkeld; schaft witachtig of bruin, zwartbruin geringd. Liptaster: eerste lid donkergrijs, enigszins licht gestippeld, tweede lid overheersend wit met aan de onderkant een grote schubbenkwast, die aan de buitenkant bruinzwart en aan de binnenkant grijs is, vooral in de basale helft witgestippeld; het derde lid is bij het mannetje sterk gereduceerd; bij het wijfje is het eindlid grijs, bruinzwart gestippeld, naar de spits toe is dat omgekeerd. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: als schedel gekleurd, evenzo de schouderdeksels. Poten: aan de buitenkant zwartgrijs, witachtig gestippeld, aan de binnenkant witachtig; de tarsleden aan de buitenkant met witachtige dwarsstrepen aan het einde; achterpoot aan de buitenkant witachtig, donkergestippeld, de tarsen als bij de andere poten. Voorvleugel: de grondkleur ontstaat door zwartgrijze, zwartbruine of grijze schubben met een lichtere basis, meer of minder bestoven met witachtige schubben; de zwarte tekening bestaat uit drie of meer schuine voorrandvlekken, een aantal kortere of langere lengtestrepen vanaf de basis tot de buitenrand en vaak enkele vlekken langs de achterrand; bovendien nog een wit vlekje op drievijfde in het midden van de vleugel; franje aan de basis witachtig en voorbij een onregelmatige, soms ten dele ontbrekende delingslijn grijs tot donkergrijs. Achtervleugel: licht bruingrijs, evenzo de franje. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donkergrijs, van onderen lichter. Genitaliën: afbeeldingen van de genitaliën bij Elsner et al. 1999: pl. 37 fig. 321 (mannetje), pl. 79 fig. 321 (wijfje) en Bland et al. 2002b: fig. 18f (mannetje), fig. 42g (vrouwtje). | | | Variabiliteit | In het voorafgaande zijn al enkele variaties vermeld. Is in de voorvleugel de witachtige bestuiving dicht, dan is het witte vlekje niet meer te herkennen. | | | Herkenbaarheid | Gelechia senticetella en Anarsia spartiella vertonen enige gelijkenis met A. lineatella. Eerstgenoemde soort heeft echter een roodbruine schedel en A. spartiella onderscheidt zich van A. lineatella door de vaag getekende (soms zelfs ongetekende) voorvleugel. | | | Onvolwassen stadia | | | Ei | Ovaal van vorm, glanzend, aanvankelijk wit, maar verkleurend tot geelachtig of oranje (Bland et al. 2002b: 225). | | | Rups | Afgebeeld door Van Frankenhuyzen 1988: fig. 368. Beschrijving: kop en nekschild zwart, lichaam donkerbruin, lichter tussen de segmenten; wratten klein en zwart; borstpoten zwart, achterlijfspoten bruin (Bland et al. 2002b: 226). | | | Pop | Afgebeeld door Patocka & Turcáni 2005b: pl. 91 fign. 45, 48-52, pl. 92, fig. 6. Beschrijving: afmetingen 5,8-6,5 x 1,6-1,9 mm, roodbruin (Patocka & Turcáni 2005a: 165, zie ook aldaar voor meer gedetailleerde gegevens); in een cocon. |
OecologieLevenswijze en voedsel | | | Rups | Op een reeks boomsoorten, behorend tot de Rosaceae en vooral Prunus-soorten (Prunus spp.); daarbij worden pruim (Prunus domestica), perzik (P. persica) inclusief nectarine (f. nucipersica) en abrikoos (P. armeniaca) het meest genoemd; verder vermeld van amandel (Amygdalus communis) en (hoogst zelden) van appel (Malus sylvestris) en sleedoorn (Prunus spinosa); Patocka & Turcáni (2005a: 165) noemen bovendien Sapindaceae en dan vooral Spaanse aak (Acer campestre) en A. tataricum. In het voorjaar komen de overwinterde jonge rupsen te voorschijn, vreten aan de bloemen en boren zich in de uiteinden van de dan nog zachte scheutjes; nadat het merg geheel is weggevreten wordt dit bij drie tot vier loten herhaald; ook pas gezette vruchten worden aangeboord. De rupsen van de tweede generatie boren de rijpe vruchten aan (Van Frankenhuyzen 1988: fig. 370) en ook die worden weer verlaten. De verpopping vindt plaats in spinsel op de grond, aan stam of takken (bij voorkeur de lagere delen van de boom), tussen bladeren of aan de basis van de vruchtsteel. De rups overwintert op een uitgehold plekje aan de bast van de stam of van takken in een met bastdeeltjes bedekt spinsel. (Anonymus 1948: 1-4; Van Frankenhuyzen 1988: 222-223). | | | Adult | De vlinder is nachtactief en komt op licht. Het wijfje legt de eieren op de scheuten en de vruchten. | | | Biotoop | Kassen, kwekerijen, tuinen, maar ook bossen. | | | Geografische verspreiding | | | Nederland | De soort is in ons land in 1948 ontdekt in de Westlandse kassen. Omdat Anarsia lineatella een plaag kan zijn voor de pruimen- en perzikencultuur werd uitgebreid onderzoek verricht naar de omvang van de aantasting. Het bleek dat zich “definitieve haarden” bevonden te Waalwijk en 's-Gravenhage (beide ZH), maar dat de soort ook al voorkwam in boomkwekerijen in Limburg (Flipse 1948: 276-277), Anonymus 1948: 1-4, Van Rossem 1949: XCIII-XCIV, Vári 1951: 194). Vervolgens ook 'echt' in het veld gevonden, bijvoorbeeld midden in het bosgebied de Meinweg (LI, Langohr 1981: 6). In de kassen was soms sprake van hevige aantasting van perziken en pruimen, zoals in de zomer van 1970 en 1974 in het Westland (ZH, Van Frankenhuyzen 1972: 1287, 1289). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | In het zuiden van Noordwest-Duitsland, met name in Brunswijk (Füge et al. 1930: 107) en het aan ons land grenzende Westfalen (Uffeln 1930: 75) al lang als standvlinder bekend; noordelijk van deze gebieden was A. lineatella niet gevonden, maar daarin kwam verandering: ongeveer tegelijkertijd werd de soort bij Hamburg (Evers 1968: 164) en in Denemarken (Wolff 1965: 43-45) ontdekt. Uit België een zeer oude en een recentere vondst bekend. In Engeland in 1957 als adventief geïmporteerd en dat gebeurde nadien nog meerdere malen; op het ogenblik althans op één locatie standvlinder. Nog niet bekend uit Schotland en Ierland. | | | [download kaart als pdf], [download kaart als pdf] | | | Areaal | Komt in heel Europa voor behalve in het hoge noorden, Noorwegen en delen van Noordwest-Europa. Wat dit laatste betreft: daarin komt, zoals in het voorafgaande is uiteengezet, langzaam verandering. Bovendien gevonden in Noord-Afrika, het Nabije Oosten (inclusief Iran), India en – in recente tijd – ook in Oost-Siberië, China en Japan. Geïntroduceerd in Noord-Amerika en Australië. | | | Abundantie | | | Levenscyclus en voltinisme | Van Frankenhuyzen (1988: 222) geeft een tijdbalk voor de levenscyclus (voor kasomstandigheden) die harmonieert met onder veldomstandigheden verzamelde gegevens uit Midden-Europa. Volgens de balk is A. lineatella bivoltien, waarbij wordt opgemerkt, dat in kassen een partiële derde generatie op kan treden. | | | Aantalsbewegingen en economische betekenis | In het veld van in ons land weinig locaties bekende soort en daar steeds in een enkel exemplaar gevonden. Op buiten geteelde perzikboompjes is van schade van enige betekenis geen sprake (Anonymus 1948: 1). De belangrijkste schade wordt aangericht aan de vruchten. Ten tijde van de ontdekking in Nederland werd A. lineatella in meer zuidelijk gelegen landen in Europa, maar vooral in Noord-Amerika als een van de meest gevreesde insecten voor de perzikcultuur beschouwd; in Californië moest soms 80% van voor export bestemde vruchten worden afgekeurd (Van Rossem 1949: XCIII). Ook in Nederland zijn enkele malen hevige aantastingen voorgekomen in kassen met perziken en pruimen. Onder andere door het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen geeft de soort in Nederland tegenwoordig geen schade meer van economisch belang. Mogelijk komt de soort zelfs niet meer voor in Nederlandse kassen (Van Frankenhuyzen 1988: 221). Dat laatste valt te betwijfelen, maar dat A. lineatella in kassen effectief kan worden bestreden, zal zeker het geval zijn. |
LiteratuurAnonymus, 1948. De Perzikscheutboorder. Vlugschrift van de Plantenziektenkundige Dienst 61. Wageningen .
Bland, K.P., M.F.V. Corley, A.M. Emmet, R.J. Heckford, P. Huemer, J.R. Langmaid, S.M. Palmer, M.S. Parsons, L.M. Pitkin, K. Sattler & A.N.B. Simpson, 2002a. Gelechiinae. In: A.M. Emmet & J.R. Langmaid (red.), The Moths and Butterflies of Great Britain and Ireland 4(2). Colchester.
Bland, K.P., R.J. Heckford & J.R. Langmaid, 2002b. Anacampsinae. In: A.M. Emmet & J.R. Langmaid (red.), The Moths and Butterflies of Great-Britain and Ireland 4(2). Colchester.
Elsner, G., P. Huemer & Z. Tokár, 1999. Die Palpenmotten (Lepidoptera, Gelechiidae) Mitteleuropas. Bestimmung - Verbreitung - Flugstandort - Lebensweise der Raupen. Bratislava.
Evers, H., 1968. (Lep. Gelechiidae). - Anarsia lineatella Z. neu für unsere Fauna. Phthorimaea operculella Zell. Bombus 2: 164.
Flipse, L.P., 1948. Een Rupsenplaag in Perziken, nieuw voor ons land. De Fruitteelt 38: 276-277.
Füge, B., W. Pfennigschmidt, W. Pietsch & J. Troeder, 1930. Die Schmetterlinge der weiteren Umgebung der Stadt Hannover. Hannover.
Kuchlein, J.H., 1993. De kleine vlinders. Handboek voor de faunistiek van de Nederlandse Microlepidoptera. Wageningen.
Kuchlein, J.H. & L.E.J. Bot, 2010. Identification Keys to the Microlepidoptera of The Netherlands. Wageningen & Zeist.
Kuchlein, J.H. & R. de Vos, 1999. Geannoteerde Naamlijst van de Nederlandse Vlinders. Leiden.
Lempke, B.J., 1976. Naamlijst van de Nederlandse Lepidoptera. Bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging 21.
Parenti, U., 2000. A Guide to the Microlepidoptera of Europe. Turijn.
Uffeln, K., 1930. Die sogenannten Kleinschmetterlinge (Microlepidopteren) Westfalens. Abhandlungen aus dem Westfalischen Provinzialmuseum für Naturkunde 1: 1-98.
Van Frankenhuyzen, A., 1988. Schadelijke en nuttige insecten en mijten in fruitgewassen. 's Gravenhage, Wageningen.
Van Rossem, G., 1949. Verslag over het optreden van enige schadelijke insecten in het jaar 1948. Tijdschrift voor Entomologie 91: XC-CV.
Wolff, N.L., 1965. 1. Anarsia lineatella Zell. (Lep., Gelech.), et nyt dansk skadeinsekt. 2. Laspeyresia leguminana Lien. & Zell. (Lep., Tortr.) fundet i Danmark. Entomologiske Meddelelser 34: 43-53.
|
|