Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Phthorimaea operculella
(Zeller, 1873)
Aardappelpalpenmot
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea Adult. © Jerry A. Powell, Essig Museum of Entomology, University of California, Berkeley NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Lycklama à Nijeholt 1927a: , (niet vermeld) Lempke 1976: 26, Phthorimaea operculella (Zeller, 1873) Lempke 1976a: 26, Phthorimaea operculella (Zeller, 1873) Lempke 1976a: 26, Phtorimaea operculella (Zeller, 1873) Kuchlein 1993: 220, nr. 740. Phthorimaea operculella (Zell., 1873) Kuchlein 1993a: 220, nr. 740 Phthorimaea operculella (Zell., 1873) Kuchlein 1993a: 220, nr. 740 Phtorimaea operculella (Zell., 1873) Kuchlein & De Vos 1999: 75, nr. 0781 Phthorimaea operculella (Zeller, 1873) Kuchlein & De Vos 1999: 75, nr. 0781 Phtorimaea operculella (Zeller, 1873) Kuchlein & De Vos 1999: 75, nr. 0781. Phthorimaea operculella (Zeller, 1873) Kuchlein & Bot 2010: 52, nr. 361021 Phthorimaea operculella (Zeller, 1873) Kuchlein & Bot 2010: 52, nr. 361021 Phtorimaea operculella (Zeller, 1873) Kuchlein & Bot 2010: 52, nr. 361021. Phthorimaea operculella (Zeller, 1873)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Bland et al. 2002: pl. 5 fig. 6 (mannetje). Huemer & Karsholt 2010: pl. 12 fig. 124a, b (mannetjes), 124c (wijfje), Parenti 2000: kleuren pl. 89 fig. 2 (mannetje) en Elsner et al.: 1999: kleurenpl. 18 fign. 228 (mannetje), 228a (wijfje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 12,0-18,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: aangezicht geelwit, schedel licht okergrijs, vaak donker gestippeld. Antenne: drievierde lengte voorrand; basaal lid zwartbruin, soms lichter gespikkeld of onduidelijk lichter geringd. Liptaster: lang en slank; licht okergrijs; het middelste lid aan de buitenkant, het eindlid naar de spits toe donkerder; middelste lid en eindlid soms met donkere ringen. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: licht okergrijs, donker gestippeld, evenzo de schouderdeksels. Poten: zwartbruin, de tarsen met okerkleurige ringen. Voorvleugel: licht okergrijs, gemengd met lichtbruin en besprenkeld met zwartbruine schubben; de vouw met donkere stippen, waartussen geelwitte schubben; de overige stippen onduidelijk of ontbrekend; franje licht okergrijs met zwartbruine delingslijn, die naar de staarthoek toe vervaagt. Achtervleugel: grijs, bij het mannetje met een lichtgekleurd haarpenseel vanaf de basis van de voorrand; franje grijs. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwartbruin, de segmenten van achteren wat lichter gekleurd, naar de achterlijfspunt toe zelfs geel gekleurd; bij het mannetje de laatste drie segmenten met opstaande schubben en een verlengd, afgeplat achtste segment. Genitaliën: afbeeldingen van de genitaliën bij Bland et al, 2002a: fig. 14e (mannetje), 38a (wijfje), Huemer & Karsholt 2010: 412 (mannetje), p. 509 (vrouwtje) en Elsner et al. 1999: pl. 26 fig 228 (mannetje) pl. 69 fig. 228 (vrouwtje). | | | Variabiliteit | In het voorafgaande zijn al enkele kleinere variaties besproken. De schaft van de antenne is bij het wijfje duidelijker geringd dan bij het mannetje: op de voorvleugel kan de donkere bestuiving dichter zijn, soms is een zwakke, lichtgekleurde dwarsband voorbij het midden aanwezig. | | | Herkenbaarheid | Vertoont overeenkomst met Scrobipalpa-soorten (zie de determineertabel) en met Tuta absoluta, die echter een kleinere spanwijdte heeft. | | | Onvolwassen stadia | | | Ei | Ovaal en geelachtig (Bland et al. 2002a: 189). | | | Rups | Kop donkerbruin; nekschild en poten zwart; abdomen roze, anale schild en ruimte tussen de segmenten groenachtig bruin (Chalmers-Hunt 1970: 216). | | | Pop | Afgebeeld door Patocka & Turcáni 2005b: pl. 88 fig 1-6. Beschrijving: 6,2-6,6 x 1,6-1,9 mm groot; geelachtig of roodachtig bruin, enigszins glanzend, met tamelijk fijne sculptuur. Kop en borststuk gerimpeld, achterlijf met papillen (Bland et al, 2002: 189; Patocka & Turcáni 2005a: 149). |
OecologieLevenswijze en voedsel | | | Rups | Vooral op aardappel (Solanum tuberosum), maar ook op tal van andere Solanaceae, zoals tabak (Nicotiana tabacum), N. glauca, tomaat (Solanum lycopersicum), bitterzoet (S. dulcamara) en S. melongena. De levenswijze van de rups is erg variabel; de rups kan in het blad mineren en maakt dan een doorzichtige vlekmijn, waarbij de faeces aan het begin van de mijn worden opgehoopt; deze mijn verschilt van vorm maar begint vaak smal en ontwikkelt zich tot een brede vlekmijn (Hering 1957b: 712, 997); afgebeeld door Hering 1957c: fig. 433. De rups mineert echter niet alleen, maar boort ook in stengels en knollen en zou ook vrij levend op de plant kunnen leven. De mijn is redelijk goed herkenbaar. Verpopping vindt gewoonlijk plaats in de grond. | | | Biotoop | Adventief dat al meer dan 70 jaar in ons land nu en dan buiten wordt aangetroffen, bijvoorbeeld in 1974 op aardappel in het open veld (Van Rossem et al. 1975: 82); in Groot-Brittannië acht men het mogelijk, dat immigratie optreedt (Bland et al. 2002: 189). Niet zonder twijfel als standvlinder aangemerkt; immers het is niet met zekerheid bekend of de poppen onze winters overleven. | | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In ons land ontdekt door Van Aartsen, die op 24.V.1991 op de Sint Pietersberg (LI) een mannetje ving (Huisman et al. 1997: 56 en toen abusievelijk onder de naam Scrobipalpula psilella vermeld). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | In Groot-Brittannië voor ’t eerst gemeld in 1935 als adventief (Jacobs 1936: 27); daarna af en toe met aardappels en tomaten geïmporteerd (ook in Ierland), maar evenals in Nederland enkele malen in het veld gevonden (Bland et al 2002: 189). In België sinds 1940, in Noordwest-Duitsland sinds 1968 en in Denemarken sinds 1969 opgemerkt en daar nu en dan als adventief. | | | [download kaart als pdf], [download kaart als pdf] | | | Areaal | Een van oorsprong Amerikaanse soort, die zich elders heeft gevestigd (Huemer & Karsholt 2010:203) en cosmopolitisch is geworden, ook in Zuid-Europa standvlinder. | | | Abundantie | | | Levenscyclus en voltinisme | In Groot-Brittannië misschien univoltien: de vlinders van juni tot september, de rupsen in augustus, september, de pop overwintert (Emmet, 1988: 135). In tropische en subtropische gebieden meer generaties. | | | Aantalsbewegingen en economische betekenis | In warmere gebieden een ernstige plaag van aardappel, maar ook van tomaat en tabak. |
LiteratuurBland, K.P., M.F.V. Corley, A.M. Emmet, R.J. Heckford, P. Huemer, J.R. Langmaid, S.M. Palmer, M.S. Parsons, L.M. Pitkin, K. Sattler & A.N.B. Simpson, 2002a. Gelechiinae. In: A.M. Emmet & J.R. Langmaid (red.), The Moths and Butterflies of Great Britain and Ireland 4(2). Colchester.
Chalmers-Hunt, J.M., 1970. Phthorimaea operculella (Zeller) (Lep. Tineina) reared from a tomato. The Entomologist"e;s Record and Journal of Variation 82: 216.
Elsner, G., P. Huemer & Z. Tokár, 1999. Die Palpenmotten (Lepidoptera, Gelechiidae) Mitteleuropas. Bestimmung - Verbreitung - Flugstandort - Lebensweise der Raupen. Bratislava.
Emmet, A.M., 1988. A field guide to the Smaller British Lepidoptera [2e herziene druk]. Londen.
Hering, E.M., 1957b. Bestimmungstabellen der Blattminen von Europa einschliesslich des Mittelmeerbeckens und der Kanarischen Inseln 2. 's-Gravenhage.
Hering, E.M., 1957c. Bestimmungstabellen der Blattminen von Europa einschliesslich des Mittelmeerbeckens und der Kanarischen Inseln 3. 's-Gravenhage.
Huemer, P. & O. Karsholt, 2010. Gelechiidae 2 (Gelechiinae: Gnorimoschemini). Microlepidoptera of Europe 6. Stenstrup.
Jacobs, S.N.A, 1936. Abstract of proceedings - indoor meetings. Proceedings and Transactions of the South London Entomological & Natural History Society 1935-1936: 27.
Kuchlein, J.H., 1993. De kleine vlinders. Handboek voor de faunistiek van de Nederlandse Microlepidoptera. Wageningen.
Kuchlein, J.H. & L.E.J. Bot, 2010. Identification Keys to the Microlepidoptera of The Netherlands. Wageningen & Zeist.
Kuchlein, J.H. & R. de Vos, 1999. Geannoteerde Naamlijst van de Nederlandse Vlinders. Leiden.
Lempke, B.J., 1976. Naamlijst van de Nederlandse Lepidoptera. Bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging 21.
Parenti, U., 2000. A Guide to the Microlepidoptera of Europe. Turijn.
Patocka, J. & M. Turcáni, 2005a. Lepidoptera Pupae. Central European Species. Text volume. Stenstrup.
Patocka, J. & M. Turcáni, 2005b. Lepidoptera Pupae. Central European Species. Plate volume. Stenstrup.
Schoevers, T.A.C., 1925. [Zonder titel]. Tijdschrift voor Entomologie 68: XXXI-XLII.
Schuyt, P.J.M., 1925. [Zonder titel]. Tijdschrift voor Entomologie 68: XLII-XLIII.
Van Rossem, G., H.C. Burger & C.F. van de Bund, 1975. Schadelijke insecten in 1974. Entomologische Berichten, Amsterdam 35: 81-83.
|
|