Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Micropterix calthella
(Linnaeus, 1761)
Dotteroermotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf 1864: 216, Tineina nr. 36 Micropteryx calthella L. Snellen 1882: 1065-1066, Micropteryx calthella Linn. Lycklama à Nijeholt 1927: 30, Micropteryx calthella L. Lempke 1976: 12, Micropterix calthella (Linnaeus, 1761) Kuchlein 1993: 196, nr. 5 Micropterix calthella (L., 1761) Kuchlein & De Vos 1999: 21, nr. 0007 Micropterix calthella (Linnaeus, 1761) Kuchlein & Bot 2010: 26, nr. 010050 Micropterix calthella (Linnaeus, 1761)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinders zijn afgebeeld bij Zeller-Lukashort et al. 2007: fig. 47 (mannetje), fig. 48 (wijfje) en bij Bengtsson et al. 2008: fig. p. 56 (wijfje).. | | | Afmetingen | Spanwijdte bij het mannetje 6,5-7,6 mm, bij het mannetje 7,4-9,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: ruw behaard, schedel bij het mannetje goudgeel, bij het wijfje roestkleurig, aangezicht bruingrijs. Antenne: bij het mannetje viervijfde, bij het vrouwtje tweederde van lengte voorrand; bruin met een zweem van goud. Liptaster: bruingrijs, geel bestoven. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: goudkleurig; schouderdeksels purper. Poten: grijsbruin met zweem van brons. Voorvleugel: enigszins bruinachtig goud met als enige tekening een van achterrand naar voorrand doorlopend purpergetint of staalblauw wortelvlekje; franje lichtgoud tot bruingoud. Achtervleugel: donkergrijs met naar de punt toe toenemende goud- of purperglans; franje bruingrijs met een zweem van goud. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: van boven donkergrijs, van onderen grijsbruin met purpertint en goudgloed. Genitaliën: Voor algemene opmerkingen over de genitaliën van de Micropterix- soorten zie bij M. tunbergella. Afbeeldingen van de genitaliën geven Razowski 1975: fig. 25 (mannetje), Zeller-Lukashort et al. 2007: fig. 88 (mannetje), fig. 106 (achterlijf vrouwtje) en Bengtsson et al. 2008: fig. p. 56 (mannetje). | | | Variabiliteit | De grondkleur van de voorvleugel varieert van vrij zuiver metaalachtig groen tot bruinachtig bronskleurig en bruingoud; in het wortelveld kan de purperen of staalblauwe bestuiving wat ijler zijn; zeer zelden is de vleugel purperachtig of zijn resten van vage purperen tekening zichtbaar, bestaande uit een voorrandvlek op eenvierde en een dergelijke vlek op tweederde, die naar de achterrand toe verlengd kan zijn. Volgens Snellen (1882: 1065) is de bestuiving in het wortelveld van de voorvleugel bij het mannetje purper en bij het wijfje staalblauw gekleurd. | | | Herkenbaarheid | De vlinders lijken sterk op het wijfje van M. aruncella; ze verschillen echter in de omvang van de purperen of staalblauwe bestuiving in het wortelveld van de voorvleugel: bij M. calthella vult die bestuiving de gehele vleugelbasis van achterrand tot voorrand, terwijl bij M. aruncella deze beperkt blijft tot een smal strookje langs de voorrand. | | | Onvolwassen stadia | | | Ei | Ovaal van vorm; afmetingen 0,45-0,48 x 0,35-0,37 mm; met staafachtige structuren, deze ontstaan binnen een uur nadat het ei is gelegd (Heath 1962: 179-180; Chauvin & Chauvin 1980: 761-766). | | | Rups | De rupsen van M. calthella en M. aruncella lijken veel op elkaar; de rups van M. calthella is (uitvoerig) beschreven door Tutt (1899: 141-142) en afgebeeld door Carter & Dugdale (1982: fig. 2), alsmede afgebeeld en beschreven door Martinova (1950: 142-150), Lorenz (1961: 1-23) en Hamon & Chauvin (1995: 213-222). De kop, die bijna tweemaal zo lang als breed is, kan samen met het voorste segment van het borststuk, worden teruggetrokken in de beide andere borststuksegmenten; opvallend zijn ook de ribbelige huid en de lengterijen schubachtige borstels; de borstpoten bestaan slechts uit drie segmenten en dragen aan het eind klauwtjes, evenals de achterlijfspoten. | | | Pop | Beschreven en afgebeeld door Lorenz (1961: 1-23), Patocka & Turcáni (2005a: 30) en Patocka & Turcáni (2005b: fign. 1, 2). De pop heeft functionele mandibels, kop en borststuk zijn voorzien van gevorkte borstels; de eerste zeven achterlijfsegmenten kunnen onafhankelijk van elkaar bewegen, bij de overige segmenten is dat niet het geval en tenslotte zijn de aanhangsels los van het lichaam. Verpopping in een stevige cocon. |
OecologieLevenswijze en voedsel | | | Rups | Over het voedsel van de rups bestaat in de literatuur geen eenstemmigheid. Chapman wist de rupsen enkele maanden in leven te houden door ze klauwtjesmos te geven en hij heeft de rups bovendien van het mos zien eten (Tutt 1899: 140). Lhomme (1963: 1229) vermeldt de rups van mos en levermos. Carter & Dugdale (1982: 43-46) konden echter de rupsen alleen met succes opkweken door ze vers groen angiospermenweefsel te geven; daarvoor gebruikten ze verschillende soorten kruidachtige planten; hun overtuiging, dat de rupsen van M. calthella geen mossen eten werd gesterkt door het feit, dat ze in hun veldmonsters nooit de rupsen hebben kunnen vinden. | | | Adult | De vlinders bezoeken overdag bloemen, waar ze met hun bijtende monddelen pollen eten; ze eten de pollen van een breed scala van kruidachtige planten, maar vooral van boterbloemen (Ranunculus) en zegge (Carex spp.) en soms ook van bomen zoals meidoorn (Crataegus). Linnaeus (1761: 367) kende de vlinders al als bezoekers van dotterbloemen (Caltha palustris) en daarop heeft dan ook de door hem gegeven wetenschappelijke naam van de soort betrekking. De vlinders komen niet op licht. | | | Biotoop | Open vochtige terreinen en open plekken in vochtige bossen. | | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Evenals M. aruncella voor het eerst uit Nederland gemeld in de Bouwstoffen door H.W.de Graaf (1864: 216), die twee locaties noemt, namelijk Woerden(ZH), 15.V. (zonder jaar) en Rotterdam(ZH), V. (zonder dag en jaar). In de eerdere door De Graaf (1851) uitgebrachte lijst van Nederlandse micro’s is M. calthella nog niet opgenomen, zodat het – evenals bij M. aruncella- waarschijnlijk is, dat deze vondsten dateren uit de periode tussen het verschijnen van beide publicaties (1851-1864). Van het collectiemateriaal is in ieder geval dat van Woerden verloren gegaan. Aan deze twee vondsten voegt Snellen (1882: 1066) in zijn boek nog vier locaties toe; vergelijkt men daarmee de informatie in het boek van Snellen (1882: 1067) over de verspreiding van M. aruncella dan blijkt, dat M. calthella toentertijd de minder gewone van beide soorten was en dat is nog steeds het geval. De verspreidingsbeelden van de twee soorten in Nederland lijken veel op elkaar; wat daarbij echter opvalt is, dat het recente opschuiven naar het noorden, dat bij M. aruncella is opgetreden, bij M.calthella niet is waargenomen. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | Komt in geheel Noordwest-Europa voor, in Ierland wat minder. | | | [download kaart als pdf] | | | Areaal | Omvat grote delen van Europa en strekt zich daarbuiten uit tot in Midden-Siberië. In Europa ontbreekt M. calthella in Noorwegen (wél in het uiterste zuidoosten gevonden), Midden- en Noord-Zweden, Noord-Finland, Bulgarije, Griekenland, het Iberisch schiereiland en de mediterrane eilanden. | | | Abundantie | | | Levenscyclus en voltinisme | Univoltien; vlinders van eind IV tot begin VII. De rupsen in X en III gevonden (Carter & Dugdale 1982: 44), wat suggereert, dat de rups overwintert. | | | Aantalsbewegingen en economische betekenis | De vlinders worden vaak in grote aantallen gezien; dit wordt zeker bevorderd door de in het oog lopende aanwezigheid van de donker ogende vlindertjes op de vaak geel gekleurde bloemen, meestal met meerdere bijeen; in Engeland zijn tot dertig dertig vlinders op één bloem geteld (Tutt, 1899: 143). |
|