Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Micropterix aureatella
(Scopoli, 1763)
Zegge-oermotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Lycklama à Nijeholt 1927: 30, Micropteryx aureatella Sc. Lempke 1976: 12, Micropterix aureatella (Scopoli, 1763) Kuchlein 1993: 196, nr.3 Micropterix aureatella (Scop., 1763) Kuchlein & De Vos 1999: 21, nr. 0003 Micropterix aureatella (Scopoli, 1763) Kuchlein & Bot 2010: 26, nr.010030 Micropterix aureatella (Scopoli, 1763)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinders afgebeeld door Parenti 2000: pl.25, fig.1 (mannetje), Zeller-Lukashort et al. 2007: fig. 69 (mannetje), fig. 70 (vrouwtje) en door Bengtsson et al. 2008: fig. p. 55 (mannetje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 8,0-11,0 mm. Mannetje gemiddeld kleiner dan wijfje. | | | Kop met aanhangsels | Kop: ruw behaard, meestal okerachtig. Antenne: bij het mannetje viervijfde lengte voorrand voorvleugel, bij het wijfje drievijfde; zwartbruin. Liptaster: lichtoker met donker gemengd. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: donker bronsgoud; schouderdeksels donker bronspurper. Poten: goudbruin. Voorvleugel: purperviolet met goudzilveren tekening; deze bestaat uit een dwarsband op eenvierde, een tweede dwarsband op eenderde en een grote mediane vlek op drievierde; franje bronsgrijs, bij de punt lichter. Achtervleugel: bronsgrijs, vooral naar de punt toe met purperen gloed; franje bronsgrijs, bij de punt lichter. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donker goudbruin. Genitaliën: voor algemene opmerkingen over Micropterix- genitaliën zie bij M. tunbergella. De genitaliën van M. mansuatella zijn afgebeeld door Razowski 1975: fig. 31, 32 (mannetje), door Zeller-Lukashort et al. 2007: fig. 91 (mannetje), fig. 109 (achterlijf vrouwtje) en door Bengtsson et al. 2008: fig. p. 55 (mannetje). | | | Variabiliteit | De kleur van de kopbeharing varieert van goudkleurig en okergeel via roestgeel tot purperachtig. Op de voorvleugel variëren grondkleur en kleur van de tekening; bij afgevlogen vlinders kan de tekening uitgesproken zilverachtig worden. De voorvleugeltekening is soms gereduceerd, waarbij bijvoorbeeld van de goudzilveren dwarsband slechts een vlek midden op de vleugel kan resteren; de vlek op drievierde is daarentegen soms verlengd tot een band, die van even boven de binnenrand tot aan de voorrand loopt. | | | Herkenbaarheid | De combinatie van de purperviolette grondkleur van de voorvleugel met het karakteristieke patroon van de goudzilveren vleugeltekening is kenmerkend voor M. aureatella. | | | Onvolwassen stadia | | | Ei | Ovaal van vorm; afmetingen 0,47-0,53 x 0,37-0,43 mm; met staafjesstructuur; doorzichtig wit van kleur, vlak voor het uitkomen van het ei verkleurend tot grijs (Heath 1962: 79-80; Heath 1976: 153). | | | Rups | Alleen bekend, dat het een “characteristically yellowish larva“ is (Carter & Dugdale 1982: 46); gelijkt verder hoogstwaarschijnlijk veel op die van M. aruncella en M. calthella; zie aldaar. | | | Pop | Onbekend; gelijkt hoogstwaarschijnlijk op die van M. aruncella en M. calthella; zie aldaar. |
OecologieLevenswijze en voedsel | | | Rups | Over de levenswijze van de rups in het veld is alleen bekend, dat het een strooiselbewoner is, die niet kon worden gevonden in veldmonsters van mossen en kortstmossen(Carter & Dugdale 1982: 45).Zij beschouwen als de meest reële mogelijkheid, dat de rupsen in de strooisellaag van zwamwortels (mycorrhiza) leven. | | | Adult | De vlinders zijn dagvliegers en eten met hun bijtende monddelen, vaak in de volle zon, pollen van bloeiende zegge (Carex spp.) en blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus); Zeller-Lukashort et al. 2007: 257 voegen daar nog een berenklauwsoort (Heracleum sp.) en de bergden (Pinus mugo) aan toe. De vlinders komen niet op licht. | | | Biotoop | Vochtige terreinen, vooral hoogvenen en heiden. | | | Geografische verspreiding | | | Nederland | De soort is in ons land ontdekt op 27.V.1897 door D. ter Haar, die twee exemplaren bij Olterterp (FR) ving (Snellen 1898: 366-367); het collectiemateriaal is verloren gegaan. Nadien nog gevonden in zestien uurhokken, die bijna alle in de oostelijke helft van ons land liggen. Tussen 1911 en 1970 in M. aureatella niet in Nederland aangetroffen; merkwaardig is, dat een soortgelijk hiaat in de tijd ook bij M. tunbergella en bij M. mansuetella voorkomt. Na 1970 regelmatig in ons land gevonden, zodat we mogen aannemen, dat M. aureatella zich sedertdien heeft weten te handhaven. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | In Groot-Brittannië, Ierland, Denemarken en Noordwest-Duitsland van een groot aantal locaties bekend. Uit België slechts twee oude meldingen, namelijk uit de provincie Luxemburg (Donckier de Donceel 1882: 157) en uit de Hautes Fagnes (provincie Luik) (Collart 1939: 412), en een recente vondst in de provincie Luxemburg. | | | [download kaart als pdf] | | | Areaal | Het areaal van M. aureatella is verreweg het grootste van de in Nederland gevonden Micropterix-soorten en omvat een groot deel van de palaearctische regio; de soort komt voor van Ierland tot in Japan. De noordgrens wordt bereikt in het uiterste noorden van Scandinavië (de Noordkaap) en in de Noordelijke Oeral. De zuidgrens loopt door Zuid-Europa; evenwel ontbreekt M. aureatella op het Iberisch schiereiland en in Italië, evenals trouwens in Noord-Afrika. Komt in de Alpen tot op grote hoogte voor. | | | Abundantie | | | Levenscyclus en voltinisme | Univoltien; de vlinders van begin V tot half VI. Carter & Dugdale (1982: 44) vonden in Engeland de rupsen al op 31.III., uit deze vroege datum mag worden afgeleid, dat dit overwinteraars waren. | | | Aantalsbewegingen en economische betekenis | Nu en dan in grote aantallen voorkomend. In ons land zeer talrijk waargenomen bij Schinveld (LI) op 14.V.1989 (G.R.Langohr, pers.med.). Uit het buitenland komen vaker dergelijke meldingen, bijvoorbeeld uit Groot-Brittannië, waar eens honderden vlinders werden gezien, vliegend boven blauwe bosbes (Tutt 1899: 150). |
|