Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Micropterix mansuetella
Zeller, 1844
Zwartkopoermotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Snellen 1882: 1067, Micropterix mansuetella (Zell.) Lycklama à Nijeholt 1927: 30, Micropterix mansuetella Z. Lempke 1976: 12, Micropterix mansuetella Zeller, 1844 Kuchlein 1993: 196, nr. 2 Micropterix mansuetella Zell., 1844 Kuchlein & De Vos 1999: 21, nr. 0002 Micropterix mansuetella Zeller, 1844 Kuchlein & Bot 2010: 26, nr. 010020 Micropterix mansuetella Zeller, 1844
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinder is afgebeeld door Bengtsson et al. 2008: fig. p. 51 (wijfje). | | | Afmetingen | Spanwijdte van mannetje 7,0-7,9 mm, van vrouwtje 7,7-8,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: met ruwe zwarte of zwartbruine beharing. Antenne: bij het mannetje viervijfde van de lengte voorrand voorvleugel, bij het wijfje iets korter dan de helft van de voorrand. Liptaster: bruinzwart of zwart. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: purperbrons, zo ook de schouderdeksels, die echter aan het einde staalblauw zijn. Poten: donker bruingrijs met bronsglans. Voorvleugel: purperachtig bruingoud, aan de punt het lichtst. De bleekgouden tekening bestaat uit twee vrij brede, maar niet scherp begrensde, gebogen dwarsbanden; de eerste bij de vleugelbasis, de andere, enigszins schuine, in het midden van de vleugel; franje bronsgrijs. Achtervleugel: donkerbrons, naar de punt toe met purper; franje bronsgoud met zwakke purpergloed. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: goudbruin. Genitaliën: voor enkele algemene opmerkingen over de Micropterix-genitaliën zie bij M. tunbergella; afgebeeld door Razowski 1975: fign. 29, 30, door Zeller-Lukashort et al. 2007: fig. 87 (mannetje), fig. 105 (achterlijf wijfje) en door Bengtsson et al. 2008, fig. p.51 (mannetje). | | | Variabiliteit | De tekening op de voorvleugel Is meer of minder vaag; de beide bleekgouden dwarsbanden zijn langs de binnenrand soms smal verbonden. | | | Herkenbaarheid | Van de andere in Nederland gevonden Micropterix-soorten te onderscheiden door de zwarte of zwartbruine kopbeharing. | | | Onvolwassen stadia | | | Ei | Ovaal van vorm; afmetingen 0,36-0,49 x 0,26-0,33 mm; met staafjesstructuur; doorzichtig wit, vlak voor het uitkomen van het ei verkleurend tot grijs (Heath 1962: 79-80; Heath 1976: 153). | | | Rups | Onbekend; gelijkt hoogstwaarschijnlijk op die van M. aruncella en M. calthella (zie aldaar). | | | Pop | Onbekend; gelijkt hoogstwaarschijnlijk op die van M. aruncella en M. calthella (zie aldaar). |
OecologieLevenswijze en voedsel | | | Rups | Onbekend; waarschijnlijk leven de rupsen, evenals die van i>M. aruncella en M. calthella, dicht boven of onder de grond polyfaag van allerlei lage planten. | | | Adult | De vlinders eten met hun bijtende monddelen pollen van kruidachtige planten, zoals zeggesoorten (Carex spp.), overblijvend bingelkruid (Mercurialis perennis), maar ook van lijsterbes (Sorbus aucuparia) (Tutt 1899: 152-153; Heath 1976: 153). In Nederland gevonden op lijsterbes (Bentinck 1927: LXXXIII), zegge (Carex sp.) (Langohr & Schreurs 1987: 42) en kruidachtige planten (Naves 2006: 14). De vlinders zijn dagactief en komen niet op licht. | | | Biotoop | Bewoont zeer vochtige open terreinen aan bosranden of in bossen. | | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In ons land op 11.V.1869 ontdekt door Van Medenbach de Rooy, die de vlinder bij Arnhem (GE) vond (De Graaf & Snellen 1870: 220). In de loop van de negentiende eeuw nog eenmaal bij Breda aangetroffen, waarna het tot 1925 duurde, alvorens M. mansuetella opnieuw in Nederland werd gezien. Toen ving Bentinck (1927: LXXXIII) een exemplaar bij Hakkelaarsbrug (NH) en ongeveer gelijkertijd verzamelde J.B.Corporaal enkele exemplaren in het Naardermeer (NH); deze locatie is hemelsbreed niet ver verwijderd van Hakkelaarsbrug. Naar aanleiding van Corporaals vondst heeft Bentinck het Naardermeer in 1927 bezocht en trof de soort daar in groten getale aan (Bentinck loc.cit.). M.mansuetella is nog tot in 1933 in het Naardermeer gezien. Daarna duurde het meer dan een halve eeuw voor de soort opnieuw in Nederland werd gevonden; toen werden op 21.V.1985 bij Vlodrop-Station (LI) meer dan veertig vlinders waargenomen (Langohr & Schreurs 1987: 42). Vervolgens in relatief korte tijd nog uit zeven in het oosten van ons land gelegen uurhokken bekend geworden. De Nederlandse gegevens suggereren, dat de soort zich op een locatie weet te vestigen, maar daar op den duur toch weer verdwijnt; dit beeld zagen we ook bij M. tunbergella. Voor zover bekend is de soort als standvlinder in Nederland alleen nog langs de Roode Beek bij Vlodrop-Station aanwezig. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | Uit Groot-Brittannië van een flink aantal, vooral in Engeland gelegen, locaties bekend, in Wales en Ierland ontbrekend; in recente tijd weinig meer aangetroffen. In Noordwest-Duitsland slechts enkele waarnemingen van voor 1930, maar in 1993 in Nordrhein-Westfalen aan de Duitse kant van de hierboven genoemde Roode Beek bij Vlodrop-Station opnieuw gevonden (Biesenbaum, 1994: 17-18). Niet bekend uit België en Luxemburg. | | | [download kaart als pdf] | | | Areaal | Het areaal van M. mansuetella lijkt op dat van M. tunbergella, strekt zich evenwel verder naar het noorden uit, maar in het zuiden minder ver: van de zuidelijke Alpen tot in Roemenië. Ontbreekt in Frankrijk en op het Iberisch schiereiland. | | | Abundantie | | | Levenscyclus en voltinisme | Univoltien; vlinders van eind IV tot begin VI. | | | Aantalsbewegingen en economische betekenis | Op de locaties kunnen de vlinders talrijk zijn, ook in Nederland (Bentinck 1927: LXXXIII; Langohr & Schreurs 1987:42). In Engeland was zelfs sprake van zwermen (Tutt 1899: 152 ). De beide keren, dat Naves (2006: 14) de soort in Nederland vond, trof hij slechts één enkel exemplaar aan. |
|