Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Argyresthia reticulata
(Staudinger, 1871)
Bruingetekend jeneverbestreuzeltje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein 1993: 206, nr. 312. Argyresthia reticulata Stgr., 1877 Kuchlein & De Vos 1999: 45, nr. 0347. Argyresthia reticulata Staudinger, 1877 Kuchlein & Bot 2010: 36, nr. 170288. Argyresthia reticulata Staudinger, 1877
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Gibeaux 1983b: fig. 14 (kop, borststuk en rechter voorvleugel) en Van Vuure 1990: fig. 1 (mannetje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 7,0-10,0 mm. Dit is kleiner dan de Franse en Marokkaanse exemplaren, waarvoor 10,0-12,0 mm wordt opgegeven. | | | Kop met aanhangsels | Kop: schedel ruw behaard, wit; aangezicht glad beschubd, vuilwit. Antenne: lengte tweederde lengte voorrand; basaal lid wit; schaft wit en zwartbruin geringd, aan de top wat vager. Liptaster: okerkleurig. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: oker, evenals de schouderdeksels. Poten: witachtig. Voorvleugel: enigszins metaalachtig glanzend bleekoker; de okerbruine tekening bestaat uit drie schuine, geknikte of gebogen dwarsbandjes en onregelmatige bestuiving; het eerste dwarsbandje begint op eenvierde van de achterrand, vervaagt al halverwege, bereikt de voorrand meestal niet of eindigt dan juist met een duidelijk voorrandvlekje; het tweede dwarsbandje is duidelijker, begint op de helft van de achterrand en bereikt de voorrand op tweederde; het derde dwarsbandje begint bij de staarthoek en bereikt – zij het vaag – de voorrand bij de vleugelpunt; vanaf ongeveer halverwege het derde bandje (soms nog eerder) loopt een verbinding met het tweede bandje, dat dicht onder de voorrand wordt bereikt; franje grijswit, glanzend. Achtervleugel: grijswit met glanzend grijswitte franje. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: glanzend witachtig. Genitaliën: afbeeldingen van de genitaliën bij Van Vuure 1990: fign. 2, 3, 4 (mannetje), fign. 5, 6 (vrouwtje) en bij Bigot et al. 1989: fig. 2a (mannetje). | | | Variabiliteit | Zoals uit het voorgaande al bleek is de voorvleugeltekening erg variabel, met name de dwarsbandjes en verbindingsstreep laten grote verschillen in vorm zien. | | | Herkenbaarheid | A. reticulata behoort tot een groep kleine Argyresthia-soorten (kleiner dan 10,0 mm.) met dwarsbanden op de voorvleugel. Lijkt enigszins op A. trifasciata, maar bij die soort heeft de voorvleugel een zuiver gouden grondkleur met strakke, witte bandjes; A. thuiella onderscheidt zich van A. reticulata door de vrijwel tekeningloze wortelhelft van de voorvleugel en A. cupressella bezit door verbindingen tussen de dwarsbanden een schaakbordpatroon, dat bij geen van de andere soorten voorkomt. | | | Onvolwassen stadia | | | Ei | Niet beschreven. | | | Rups | Rozerood. Slecht bekend. | | | Pop | 4,0-5,0 mm. Bevindt zich in witte, eivormige cocon van 5,0-7,0 mm lengte. Slecht bekend. |
OecologieLevenswijze en voedsel | | | Rups | De rups leeft in de bessen van Juniperus thurifera, aanvankelijk een flink aantal bijeen in één bes, maar daarvan blijft tenslotte maar één rups over, die de hele bes leegvreet (Bigot et al. 1989: 234). Door laatstgenoemde auteurs als “ravageur” aangeduid. | | | Adult | De vlinder is vooral nachtactief, maar komt niet of slecht op licht; ook in de vooravond gemakkelijk op te jagen. | | | Biotoop | In Nederland in tuinen. In de Hoge Atlas tussen 1800 en 3000m. | | | Geografische verspreiding | | | Nederland | De eerste vlinders zijn op 14.VI.1984 door J. van Vuure in Kortgene (ZE) ontdekt (Van Vuure 1990: 129-131). Hij vond ze daar op twee plekken, waar de soort zich 25 jaar heeft weten te handhaven, op één van de locaties zijn de jeneverbesstruiken recent opgeruimd, op de andere plek waren de vlinders in 2009 (de laatste controle ter plaatse) nog aanwezig (Van Vuure, pers. meded.). In 1986 een aantal exemplaren door A. van Tuijl met de lichtval in een particuliere tuin te Laren (NH) gevangen. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | Behalve in Nederland slechts eenmaal in Noordwest-Europa gevonden; dat betrof een adventief exemplaar, dat in 1982 in Groot-Brittannië te Londen is aangetroffen (Karsholt & Razowski 1996: 304). | | | [download kaart als pdf] | | | Areaal | Alleen bekend uit de Franse Alpen, Zwitserland, Tsjechië, de Hoge Atlas in Marokko en bovengenoemde plekken in Noordwest-Europa. De vestiging in Nederland is dus wel heel bijzonder. | | | Abundantie | | | Levenscyclus en voltinisme | Vrij zeker één generatie; de adulten vliegen van half mei tot half juni. | | | Aantalsbewegingen en economische betekenis | Opvallend is, dat relatief vaak hoge aantallen worden gemeld, met name in Zwitserland en Marokko, in mindere mate te Kortgene: Van Vuure (1990: 129) spreekt van “vrij grote aantallen”. In de Marokkaanse Atlas als plaag opgetreden (Bigot et al. 1989: 234). |
LiteratuurBigot, L., A. Boummezough & A.E.A.E. Fels, 1989. Contribution à l’étude des insectes liés au genévrier thurifère (Juniperus thurifera L.) dans le Haut-Atlas marocain: biologie de deux microlépidoptères ravageurs dominants des galbules et des grains: Argyresthia reticulata (Yponometutidae) et Pammene juniperana (Tortricidae), espèces nouvelles pour le Maroc [Lep.]. Bulletin de la Société entomologique de France 93: 233-238.
Gibeaux, C., 1983b. Révision des Argyresthiidae de France et de Belgique et description d'Argyresthia pruniella granonensis ssp. nova. Suite et fin. Linneana belgica 9: 146-162.
Karsholt, O. & J. Razowksi, 1996. The Lepidoptera of Europe. A Distributional Checklist. Stenstrup.
Kuchlein, J.H., 1993. De kleine vlinders. Handboek voor de faunistiek van de Nederlandse Microlepidoptera. Wageningen.
Kuchlein, J.H. & L.E.J. Bot, 2010. Identification Keys to the Microlepidoptera of The Netherlands. Wageningen & Zeist.
Kuchlein, J.H. & R. de Vos, 1999. Geannoteerde Naamlijst van de Nederlandse Vlinders. Leiden.
Van Vuure, J., 1990. Argyresthia reticulata, nieuw voor de Nederlandse fauna (Lepidoptera: Yponomeutidae). Entomologische Berichten, Amsterdam 50: 129-131.
|
|