Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Phyllonorycter issikii
(Kumata, 1963)
Lindenvouwmijnmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. Foto: H. ten Holt; © Stichting Tinea Adult. Foto: H. ten Holt; © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Koster 2010: 46, Phyllonorycter issikii (Kumata)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Inoue et al. 1982b: pl. 7 fig. 5 (mannetje, zomergeneratie), pl. 7 fig. 6 (wijfje, najaarsgeneratie) en door Bengtsson et al. 2011: 177 (wijfje zomergeneratie, twee mannetjes en één wijfje najaarsgeneratie). | | | Afmetingen | Spanwijdte 7,5-8,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | ZOMERGENERATIE. Kop: beharing schedel wit, naar voren toe bruin of zwartbruin; aangezicht glad beschubd, glanzend wit. Antenne: 0.9 lengte voorrand voorvleugel; basaal lid wit, van boven met een grijs tot zwart lengtestreepje; schaft wit, van boven met grijze dwarsstreepjes. Liptaster: wit. NAJAARSGENERATIE. Kop: beharing schedel bruin tot zwartbruin, van achteren wit; aangezicht glad beschubd, glanzend wit. Antenne: 0,9 lengte voorrand voorvleugel; basaal lid wit, van boven met een grijs tot zwart lengtestreepje; schaft wit, van boven met grijze dwarsstreepjes. Liptaster: wit. | | | Borststuk met aanhangsels | ZOMERGENERATIE. Borststuk: iets glanzend roodbruin met scherpe witte middenlijn, ook langs de schouderdeksels witte lijnen; schouderdeksels evenzo gekleurd met wit langs het borststuk. Poten: wit, zwartgevlekt. Voorvleugel: iets glanzend roodbruin; tekening wit, bestaande uit een smalle wortelstreep, voorbij het midden iets verbreed, gebroken en vervolgens relatief sterk naar voren gebogen, zonder donkere randen; daaronder een klein achterrandvlekje; de spitsen van het eerste paar randstreepjes naderen elkaar op tweederde van de vleugelbreedte, langs de streepjes weinige donkergetopte schubben; de drie volgende voorrandstreepjes kleiner, iets breder, omgeven door wat donkergetopte schubben, het tweede binnenrandstreepje smal, tot de helft van de vleugelbreedte reikend en wortelwaarts door enkele donkergetopte schubben begrensd; laatstgenoemde schubbenrij wordt langs de achterrand meer of minder continu voortgezet tot het kleine binnenrandvlekje, alleen onderbroken door de basis van het eerste binnenrandhaakje; in de vleugelpunt een onduidelijk donker streepje; franje wit binnen een paarsbruine delingslijn, daarbuiten en langs de achterrand lichtgrijs. Achtervleugel: bleek bruingrijs; de franje eveneens, langs de achterrand naar geelbruin neigend. NAJAARSGENERATIE. Borststuk: wit, bruin besprenkeld of zwartbruin met wit besprenkeld, evenzo de schouderdeksels. Poten: wit, zwartgevlekt. Voorvleugel: wit, besprenkeld met bruine en zwartbruine schubben, die een lichtere basis hebben; de tekening bestaat uit drie of meer vage donkere voorrandstreepjes en twee of drie iets duidelijker achterrandhaakjes; vanaf tweederde van de vleugellengte een brede, tamelijk onregelmatige donkerbruine lengtestreep, in het middel van de vleugel naar de vleugelpunt lopend, ook wortelwaarts flarden van zo’n streep te zien; de voorrandhelft van de vleugel is vaak tot tweevijfde bruin of zwartbruin; franje wit binnen een paarsbruine delingslijn, daarbuiten en langs de achterrand lichtgrijs. Achtervleugel: lichtgrijs, langs de achterrand naar geelbruin neigend. | | | Achterlijf met genitalien | ZOMERGENERATIE. Achterlijf: zilvergrijs van boven, witachtig van onderen. NAJAARSGENERATIE. Achterlijf: glanzend bleek bruin, naar achteren toe bruin tot donkerbruin; onderkant wit. Genitaliën: afgebeeld door Bengtsson et al. 2011: 177 (beide sexen). | | | Variabiliteit | Vertoont een extreme vorm van seizoensdimorfie; de zomer- en najaarsgeneratie verschillen zó sterk, dat men zou menen twee volkomen verschillende Phyllonorycter-soorten voor zich te hebben. De zomergeneratie lijkt verrassend veel op soorten als P. cerasicolella, de najaarsgeneratie behoort duidelijk bij soorten als P. comparella. De zomergeneratie is weinig variabel. In de voorvleugel kunnen de spitsen van het eerste paar randhaakjes elkaar raken (Bengtsson et al. 2011: 177, onderste gekleurde figuur). De najaarsgeneratie is wat kleur en tekening van de voorvleugel betreft erg variabel (voorbeelden bij Bengtsson et al. 2011: 177, bovenste drie gekleurde figuren), de tekening kan door donkere beschubbing verbonden zijn, maar ook kan de donkere bestuiving in het voorrandgedeelte van de wortelhelft gereduceerd zijn of ontbreken. | | | Herkenbaarheid | De adulten van de zomergeneratie vertonen veel overeenkomst met die van P. cerasicolella, P. spinicolella en P. leucographella. Bij eerste twee soorten is de witte wortelstreep op de voorvleugel donkergerand (op z’n minst met enkele donkere schubben), terwijl die bij P. issikii geheel ongerand is; P. leucographella heeft anders dan P. issikii ongevlekte achterpoten. De adulten van de najaarsgeneratie lijken op die van P. sagitella en P. comparella, maar zijn daarvan te onderscheiden door de opvallende, ononderbroken, brede, donkere streep in de punthelft van de voorvleugel, die bij de genoemde soorten smaller, korter en soms onderbroken is. | | | Onvolwassen stadia | | | Rups | Eenkleurig geelwit, niet goed beschreven en niet goed afgebeeld. | | | Pop | Afgebeeld door Patocka & Turcáni 2005b: pl.36 fig. 1-12. Grootte 3,2-3,6 x 0,6-0,8 mm, donkerbruin. Meer gedetailleerde gegevens bij Patocka & Turcáni 2005a: 87. |
OecologieLevenswijze en voedsel | | | Rups | De rups leeft op lindesoorten (Tilia spp.) in een gewoonlijk onderzijdige mijn zonder grote vouwen; de faeces worden geconcentreerd op een plek aan de rand van de mijn. In ons land komen geen andere soorten met dit type mijn op linde voor. | | | Biotoop | Vooral op jonge beschaduwde bomen in de ondergroei; lanen en parken. | | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In ons land ontdekt door A.A.P. Schreurs, die op 21.IX.2009 te St. Odiliënberg (LI) twee mijnen vond, waaruit hij op 21.IX.2009 één adult kweekte; in datzelfde jaar vond M. van Stiphout 20 lege mijnen te Posterholt (LI) (Koster 2010: 46). Het ziet er naar uit, dat de soort zich ook in ons land heeft gevestigd en dat de kolonisatie voortgang zal vinden. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | Voor ’t eerst gevonden in Noordwest-Europa in 2006 op verschillende locaties in Niedersachsen (Kayser & Von Loh 2007: 93-96). Daarna nog vermeld uit Rheinland-Westfalen, Hamburg en Sleeswijk-Holstein. Nog niet bekend uit België, Luxemburg, de Britse Eilanden en Denemarken. | | | [download kaart als pdf] | | | Areaal | Oorspronkelijk afkomstig uit Japan en Korea. In Europa voor ’t eerst in Rusland (waarschijnlijk omstreeks 1970), Finland (2005) en Litouwen (1997) gevonden, waarna Polen, waar P. issikii in 1999 is ontdekt, al in 2000 voor een groot deel blijkt te zijn gekoloniseerd; na Oost-Europa volgt in hoog tempo Midden-Europa en nu dringt P. issikii West-Europa binnen. In Aziatisch Rusland is de soort pas in recentere tijd gevonden; we weten niet of P. issiki vanuit Oost-Azië Europees Rusland als adventief of op eigen kracht heeft bereikt. | | | Abundantie | | | Levenscyclus en voltinisme | Waarschijnlijk twee generaties per jaar, de vlinder overwintert; deze overwinteraars produceren de eerste generatie, waarvan de eieren en rupsen in het voorjaar en de vlinders ’s zomers te vinden zijn, waarna de tweede generatie zich in het najaar ontwikkelt. | | | Aantalsbewegingen en economische betekenis | Hoewel elders hoge dichtheden kunnen voorkomen met meerdere rupsen in één blad, is de economische schade gering. |
LiteratuurBengtsson, B.Å. & R. Johansson, 2011. Fjärilar: Bronsmalar - rullvingemalar. Lepidoptera: Roeslerstammiidae - Lyonetiidae. Denna volym omfatter samtliga nordiska arter. Uppsala.
Inoue, H., S. Sugi, H. Kuroko, S. Moriutti & A. Kawabe, 1982b. Moths of Japan 2. Tokio.
Kayser, C. & H.J. von Loh, 2007. Aktualisierungen und Neufunde von Blatttütenmotten aus Niedersachsen (Lep., Gracillariidae). Teil 2. Melanargia 19: 93-96.
Koster, J.C., 2010. Faunistische mededelingen. In: M.J. van der Straten. Verslag bijeenkomst Sectie Snellen op 27 maart 2010 te Schoonrewoerd. Franje 13: 45-49.
Patocka, J. & M. Turcáni, 2005a. Lepidoptera Pupae. Central European Species. Text volume. Stenstrup.
Patocka, J. & M. Turcáni, 2005b. Lepidoptera Pupae. Central European Species. Plate volume. Stenstrup.
|
|