Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Ectoedemia minimella
(Zetterstedt, 1839)
Zwartkopberkendwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea Adult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein 1993: 198, nr. 96 Ectoedemia minimella (Zett., 1839) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0103 Ectoedemia minimella (Zetterstedt, 1839) Kuchlein & Bot 2010: 28, nr. 050810 Ectoedemia minimella (Zetterstedt, 1839)
| | | Commentaar | Deze soort is lange tijd woolhopiella Stainton genoemd (Stainton 1887: 62). Bradley et al. (1972: 3) meenden een ouder synoniem, mediofasciella Haworth, 1828, te hebben gevonden, maar dit bleek een vergissing, omdat het type van mediofasciella een wijfje van Ectoedemia occultella bleek te zijn (Van Nieukerken 1985: 80, 81). Intussen had Johansson wél een senior synoniem van woolhopiella ontdekt, namelijk minimella Zetterstedt, 1839 (loc. cit.: 81), de thans geldende naam. |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 181 (mannetje) (Bengtsson et al. 2008: 273 nemen deze figuur over) en door Puplesis 1994: fig. 657 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 4,6-6,6 mm, het wijfje gemideld iets groter dan het mannetje. | | | Kop met aanhangsels | Kop: beharing schedel zwart; bij het mannetje aangezicht zwart, bij het wijfje is het aangezicht meestal eveneens zwart, hoewel vaak met lichtere haren gemengd en soms zelfs geheel roestgeel.Antenne: ongeveer half zo lang als voorrand voorvleugel; oogdeksel wit; schaft zwartbruin. Nekpluimpjes: zwart. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: zwart, evenals de schouderdeksels. Poten: zwartgrijs. Voorvleugel: evenals bij E. occultella minder grof beschubd dan bij de andere Ectoedemia-soorten, zwart of grijszwart; dwarsband halverwege de voorrand, breed, in het midden vaak versmald, hoogst zelden langs de achterrand wortelwaarts uitlopend, enigszins schuin, wit of vuilwit; franje zonder scherpe, donkere basale delingslijn, glanzend wit. Onderkant voorvleugel bij het mannetje zonder langwerpige plek met witte geurschubben zoals die bij E. occultella voorkomt. Achtervleugel: grijs; het mannetje met een grijs haarpenseel bij de vleugelwortel (Laštuvka & Laštuvka 1997: 211). | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwart, het mannetje met staartpluim van dezelfde kleur. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 485, 486 (mannetje), fig. 610 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 275 gebruiken dezelfde figuren), door Van Nieukerken 1985: fign. 142, 280, 328, 398, 406, 414, 415 (mannetje), fign. 222, 471 (wijfje), door Puplesis 1994: fig. 658 (mannetje), fig. 659 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 212 (beide sexen). | | | Variabiliteit | In de voorvleugel kan de dwarsband onderbroken zijn. Een aantal geringe variaties is al bij de beschrijving van de vlinder vermeld. | | | Herkenbaarheid | Zie bij E. occultella. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In ons land ontdekt door Van Nieukerken, die op 26.IX.1979 bij het Breede Water (Voornes Duin, ZH) op zachte berk (Betula pubescens) de mijnen vond, waaruit één vlinder werd gekweekt (Van Nieukerken 1982a: 108). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|