Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Ectoedemia spinosella
(De Joannis, 1908)
Smalbandsleedoorndwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein 1993: 198, nr. 94 Ectoedemia spinosella (Joan., 1908) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0101 Ectoedemia spinosella (De Joannis, 1908) Kuchlein & Bot 2010: 28, nr. 050790 Ectoedemia spinosella (De Joannis, 1908)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 179 (mannetje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 3,2-5,0 mm, het mannetje gemideld iets kleiner dan het wijfje. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing oranje tot donker oranjebruin of zelfs donkerbruin.Antenne: ongeveer half zo lang als voorrand voorvleugel; oogdeksel vuilwit; schaft grijsbruin. Nekpluimpjes: bruin tot donkerbruin. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: vrijwel zwart, evenals de schouderdeksels. Poten: donker grijsbruin met lichtere tarsen. Voorvleugel: ruw beschubd, vooral in het puntgedeelte, donker zwartbruin, soms met een zweem van purper; dwarsband iets voor het midden van de voorrand, niet geknikt, maar enigszins concaaf aan de binnenkant, onder het midden iets versmald, soms langs de achterrand wortelwaarts uitlopend, buitenkant van voorrandgedeelte wijst naar achterrand bij staarthoek, blinkend zilver; franje buiten een scherpe basale lijn van donkergetopte schubben vuilwit, bij vleugelspits en staarthoek donkerder. Onderkant voorvleugel bij het mannetje met een grijs of wit haarpenseel bij de wortel. Achtervleugel: lichtgrijs met bij de wortel zwartbruin haarpenseel, begrensd door gewone zwartbruine schubben (Johansson et al. 1990: fign. 179 rechts). Franje iets donkerder dan de vleugel zelf. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: bruinzwart, het mannetje met iets lichter gekleurde staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 481, 482 (mannetje), fig. 609 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 272 gebruiken dezelfde figuren), door Van Nieukerken 1985: fign. 137, 138, 277, 325, 395 (mannetje), fign. 217, 218, 468 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 209 (beide sexen). | | | Variabiliteit | In de voorvleugel kan de dwarsband ongeveer halverwege onderbroken zijn. De voor het overige geringe variabiliteit is al bij de beschrijving van de vlinder vermeld. | | | Herkenbaarheid | Van de veel op E. spinosella gelijkende E. atricollis te onderscheiden door gemiddeld geringere grootte, door de loodrecht op de achterrand staande dwarsband op de voorvleugel en, bij het mannetje, de aanwezigheid van een zwartbruin haarpenseel op de onderkant van de voorvleugel nabij de wortel; E. rubivora heeft een geheel zwarte kop; E. angulifasciella en Stigmella malella hebben lichtere nekpluimpjes; bij Ectoedemia arcuatella loopt de lijn van donkergetopte schubben in de voorvleugelfranje rond de vleugelpunt verder door langs de voorrand tot bijna aan de dwarsband; tenslotte hebben Stigmella hemargyrella en S. freyella, anders dan E. spinosella paarse of blauwe reflecties op de voorvleugel. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In ons land ontdekt op 12.IX.1979, toen op de Wrakelberg (bij Colmont, LI) de mijnen op sleedoorn (Prunus spinosa) werden gevonden, waaruit drie vlinders werden gekweekt; minder dan een maand later werden ook mijnen bij het nabijgelegen Stokhem (LI) verzameld (Van Nieukerken 1982a: 108). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|