Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Ectoedemia heringi
(Toll, 1934)
Herings eikendwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein 1993: 198, nr. 89 Ectoedemia heringi (Toll, 1934) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0096 Ectoedemia heringi (Toll, 1934) Kuchlein & Bot 2010: 28, nr. 050745 Ectoedemia heringi (Toll, 1934)
| | | Commentaar | In de eerste helft van de vorige eeuw werd een aantal soorten Nepticulidae beschreven op grond van waardplant, mijn of rups; die werden later, vooral op basis van de genitaliën als synoniem van E. heringi beschouwd; dat zijn quercifoliae Toll, 1934, sativella Klimesch, 1936 en zimmermanni E.M. Hering, 1942 (Van Nieukerken 1985: 59, 60). |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 169 (mannetje) (Bengtsson et al. 2008: 265 gebruiken dezelfde figuur; het bijna-wit van de vleugeltekening is echter als vuil bleekgeel gereproduceerd) en door Puplesis 1994: fig. 601 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 4,0-5,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing aangezicht roestkleurig, op de schedel bruin tot zwart. Antenne: ongeveer half zo lang als voorrand voorvleugel; oogdeksel wit; schaft donkergrijs met witte spits. Nekpluimpjes: bruin tot zwart. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: zwart met lichte schubben aan de achterkant; schouderdeksels aan de voorkant zwart, voor het overige wit. Poten: donkergrijs met wat lichtere tarsen. Voorvleugel: grof beschubd, vooral in het puntgedeelte, koolzwart met vrijwel witte tekening, bestaande uit een min of meer driehoekige voorrandvlek op tweevijfde, een trapeziumvormige tegenvlek op de achterrand schuin onder de voorrandvlek en een wortelvlek die uitloopt langs de achterrand; franje buiten een scherpe basale lijn van donkergetopte schubben vrijwel wit. Achtervleugel: lichtgrijs, evenals de franje. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwartgrijs. Genitaliën: afgebeeld door Emmet 1976: fig. 60c (mannetje). fig. 60d (vrouwtje, als E. quercifoliae), door Johansson et al. 1990: fign. 464, 470, 472 (mannetje), fig. 601 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 264, 265 gebruiken dezelfde figuren), door Van Nieukerken 1985: fign. 122, 123, 266, 314, 315, 385 (mannetje), fign. 203, 418, 456 (wijfje), door Puplesis 1994: fig. 602 (mannetje), fig. 603 (vrouwtje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 198 (beide sexen). | | | Variabiliteit | De geringe variabiliteit is bij de beschrijving van de vlinder al besproken. | | | Herkenbaarheid | Zie bij E. subbimaculella. |
|