Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Ectoedemia quinquella
(Bedell, 1848)
Witrandborsteikendwegmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein 1993: 198, nr. 86 Ectoedemia quinquella (Bedl., 1848) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0093 Ectoedemia quinquella (Bedell, 1848) Kuchlein & Bot 2010: 28, nr. 050725 Ectoedemia quinquella (Bedell, 1848)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 166 (vrouwtje) | | | Afmetingen | Spanwijdte mannetje 4,2-5,0 mm, vrouwtje 4,6-5,6 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing bruinzwart tot zwart. Antenne: drievijfde lengte voorrand voorvleugel; oogdeksel wit; schaft bruingrijs met witte spits. Nekpluimpjes: zwart. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: zwart, van achteren witgerand; schouderdeksels wit, aan de voorkant zwart. Poten: grijs. Voorvleugel: grof beschubd, zwartbruin tot zwart met drie onregelmatige, glanzend zilverwitte vlekken, namelijk een rechthoekige of driehoekige voorrandvlek op eenderde van de voorrand, een driehoekige achterrandvlek bij de staarthoek en daarboven richting vleugelpunt een min of meer ronde vlek op ongeveer drievierde van de wortel; franje glanzend wit buiten een scherpe basale lijn van donkergetopte schubben. Achtervleugel: lichtgrijs, evenals de franje; het mannetje heeft een geel haarpenseel, dat zich uitstrekt van de wortel tot ongeveer eenvijfde van de voorrand en begrensd wordt door gewone, eveneens geel gekleurde schubben. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwart. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 455, 456 (mannetje) en fign. 598 (wijfje), door Van Nieukerken 1985: fign. 108, 251, 299 370, 411 (mannetje), fign. 177, 440 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 186 (beide sexen). | | | Variabiliteit | Op de voorvleugel bij de wortel soms enkele witte schubben. Het vlekkenpatroon is erg stabiel. Enkele kleine variaties kwamen bij de beschrijving van de vlinder al ter sprake. | | | Herkenbaarheid | Het vlekkenpatroon op de voorvleugel onderscheidt deze soort van alle andere in Nederland gevonden nepticuliden. De voorvleugeltekening bestaat uit drie zilverwitte vlekken, namelijk een langwerpige voorrandvlek in de basale helft, een driehoekige achterrandvlek bij de staarthoek en vlak daarboven een derde vlek voorbij de helft van de vleugel. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In ons land ontdekt door Alders, die op 6.XI.1988 op de St. Pietersberg (LI) zes mijnen vond op een schriele, enigszins door struiken overwoekerde jonge zomereik (Quercus robur) op enkele honderden meters van de Belgische grens (Alders & Donner 1992: 157-158). Uit mijnen van deze locatie werden in 1990 de vlinders gekweekt. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|