Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Ectoedemia turbidella
(Zeller, 1848)
Abelenbladsteelmineerder
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. Mannetje. © Stichting Tinea Adult. Vrouwtje. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Lempke 1976: 12, Ectoedemia turbidella (Zeller, 1848) Kuchlein 1993: 198, nr. 84 Ectoedemia turbidella (Zell., 1848) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0091 Ectoedemia turbidella (Zeller, 1848) Kuchlein & Bot 2010: 28, nr. 050710 Ectoedemia turbidella (Zeller, 1848)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 161 (mannetje), fig. 162 (vrouwtje) (Bengtsson et al. 2008: 260 gebruiken dezelfde figuren) en door Puplesis 1994: fig. 554 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte mannetje 6,0-8,5 mm, vrouwtje 6,8-8,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing bij het mannetje bleek oranjegeel dan wel geeloker tot zwartbruin, bij het vrouwtje uitsluitend oranjegeel. Antenne: bij het mannetje drievijfde lengte voorrand voorvleugel, bij het wijfje de helft van de voorrand; oogdeksel wit; schaft geelbruin. Nekpluimpjes: iets lichter van kleur dan de kopbeharing. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: bruinzwart met verstrooide witte schubben en vaak een rond wit vlekje aan de achterkant, schouderdeksels in meer of mindere mate wit. Poten: grijs, de tarsen geelachtig. Voorvleugel: grof beschubd, zwartbruin met een veranderlijk patroon van geelwitte vlekken; gewoonlijk bestaat de tekening uit een onregelmatige voorrandvlek op één- à tweevijfde van de voorrand en een tweede ongeveer halverwege, vervolgens een tegenvlek op de achterrand bij de staarthoek; franje buiten een scherpe basale lijn van donkergetopte schubben glanzend wit. Achtervleugel: lichtgrijs, evenals de franje; het mannetje heeft een geel haarpenseel, dat zich uitstrekt van de wortel tot ongeveer eenvijfde van de voorrand. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: grijsbruin; het mannetje met een okergele staartpluim; het wijfje met een puntig achterlijfeinde (spitse ovipositor). Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 446-448 (mannetje), fig. 594 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 260 geven dezelfde figuren), door Van Nieukerken 1985: fign. 100, 242, 291, 362 (mannetje), fign. 161, 162, 184, 431, 432 (wijfje), door Puplesis 1994: fign. 555, 556, 557 (mannetje), fign. 558, 559 (vrouwtje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 180 (beide sexen). | | | Variabiliteit | In de wortelhelft van de voorvleugel zijn de vlekken vaak gereduceerd en resteren daarvan slechts verstrooide lichte schubben. Op de dimorfie bij de kleur van de kopbeharing is bij de beschrijving van de vlinder al ingegaan. | | | Herkenbaarheid | Gelijkt veel op E. hannoverella, zie bij die soort. |
|