Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Zimmermannia atrifrontella
(Stainton, 1851)
Witrugeikenbastmineerder
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Lycklama à Nijeholt 1927: 26, Trifurcula atrifrontella (Stainton, 1851) Lempke 1976: 12, Ectoedemia atrifrontella (Stainton, 1851) Kuchlein 1993: 198, nr. 80 Ectoedemia atrifrontella (Stt., 1851) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0087 Ectoedemia atrifrontella (Stainton, 1851) Kuchlein & Bot 2010: 28, nr. 050670 Ectoedemia atrifrontella (Stainton, 1851)
| | | Commentaar | Doets (1947: 504-506) beschreef Zimmermannia heringiella als nieuwe soort, maar deze naam werd herkend als een junior synoniem van Stainton, 1851 (Klimesch 1953b: 191). |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 154 (mannetje) (Bengtsson et al. 2008: 252 gebruiken dezelfde figuur) en door Puplesis 1994: fig. 527 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte mannetje 6,5-7,5 mm, wijfje 7,0-8,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing zwartbruin tot zwart. Liptasters: geelwit. Antenne: tweederde lengte voorrand voorvleugel; oogdeksel wit tot geelwit; schaft bruin. Nekpluimpjes: zwartbruin tot zwart. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: geelwit tot licht okergeel, achterste deel middelste borststuksegment zwartbruin; schouderdeksels geelwit tot licht okergeel met zwartbruine top. Poten: grijsgeel. Voorvleugel: ruw beschubd, donkergrijs tot zwart met variabel aantal lichte schubben; de tekening bestaat uit een onscherp begrensde geelwitte achterrandvlek bij de staarthoek; franje buiten een duidelijke donkere basale lijn van donkergetopte schubben wit tot lichtgrijs. Achtervleugel: lichtgrijs, evenals de franje; het mannetje met een opvallende inbochting in de voorrand (Johansson et al. 1990: fig. 151); bovendien heeft het mannetje een wit haarpenseel dat ongeveer zo lang is als éénderde van de vleugellengte en dat wordt begrensd door witte schubben van gewone vorm (loc. cit.: fig 151). | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: bruingrijs. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 432, 433 (mannetje), fig. 589 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 253 nemen deze figuren over, laatstgenoemde iets verbeterd), door Puplesis 1994: fig. 528 (mannetje), fig. 529 (vrouwtje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 172 (beide sexen). | | | Variabiliteit | In de voorvleugel is de lichte achterrandvlek bij de staarthoek vaak onduidelijk of afwezig. Bij ouder collectiemateriaal verbleekt de grondkleur tot bruin. | | | Herkenbaarheid | Gelijkt op E. longicaudella en enkele Trifurcula-soorten, maar is daarvan door het lichtgekleurde borststuk te onderscheiden. Bovendien heeft het mannetje van E. longicaudella een geelbruin haarpenseel op de achtervleugel, dat bij het mannetje van E. atrifrontella wit is. Voor de verschillen met andere op E. atrifrontella gelijkende nepticuliden wordt verwezen naar de determineertabel. |
|