Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Fomoria septembrella
(Stainton, 1849)
Hertshooidwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf & Snellen 1866: 306, ongenummerd Nepticula septembrella Staint. Snellen 1882: 1007, Nepticula septembrella Lycklama à Nijeholt 1927: 27, Nepticula septembrella Stt. Lempke 1976: 12, Fomoria septembrella (Stainton, 1849) Kuchlein 1993: 198, nr. 79 Ectoedemia septembrella (Stt., 1849) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0086 Ectoedemia septembrella (Stainton, 1849) Kuchlein & Bot 2010: 28, nr. 050660 Ectoedemia septembrella (Stainton, 1849)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 149 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 251 gebruiken dezelfde figuur) en door Puplesis 1994: fig. 670 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 4,5-6,3 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing geeloranje tot roestbruin. Antenne: drievijfde lengte voorrand voorvleugel; oogdeksel geelwit tot geel; schaft grijs. Nekpluimpjes: gebroken wit tot lichtoranje. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: zwartbruin, evenals de schouderdeksels. Poten: grijs, de laatste tarsleden lichter. Voorvleugel: grof beschubd, de schubben aan de basis bleekkoker, voor het overige zwartbruin; de tekening bestaat uit een meestal driehoekige witte of geelwitte achterrandvlek dichtbij de staarthoek; franje wit tot vuilwit buiten een regelmatige, duidelijke lijn van donkergetopte schubben. Achtervleugel: grijs, borstelharen aan de voorrand aanwezig; franje eveneens grijs. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: aan de bovenkant zwartgrijs, onderzijde wat lichter; bij het mannetje met grijze staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 427, 428 (mannetje), fig. 586 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 251 gebruiken dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 671 (mannetje), fig. 672 (vrouwtje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 169 (beide sexen). | | | Variabiliteit | Oogdeksel soms met enkele donkere schubben. Voorvleugel niet zelden met witte of geelwitte schubben aan de voorrand op éénderde. | | | Herkenbaarheid | De vleugeltekening lijkt op die van drie andere nepticuliden, namelijk Ectoedemia intimella, Stigmella catharticella en Trifurcula cryptella. Eerstgenoemde soort heeft evenwel oranjegele antennen en Stigmella catharticella heeft purperglans op de voorvleugel. Trifurcula cryptella heeft een lichtere vleugelkleur: donkerbruin versus zwartachtig bij E. septembrella, bovendien heeft het mannetje van T. cryptellaaan de onderkant van de achtervleugel bij de vleugelwortel een wit haarpenseel en een grote geelgrijze plek van geurschubben. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In Nederland ontdekt door Snellen, die bij Den Haag (ZH) in september (vrij zeker begin jaren zestig van de negentiende eeuw) de mijnen vond op Sint-Janskruid (Hypericum perforatum), maar de vlinders niet uitkweekte (De Graaf & Snellen 1866: 406). Enkele jaren later lukte het Van Medenbach de Rooy wel om een vlinder op te kweken uit een bij Arnhem (GE) op hertshooi (Hypericum sp.) gevonden mijn (De Graaf & Snellen 1868: 71). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|