Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Etaina louisella
(Sircom, 1849)
Spaanse-aakvruchtmineerder
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein & Bot 2010: 28, nr. 050635 Ectoedemia louisella (Sircom, 1849)
| | | Commentaar | Hoewel het typemateriaal van Nepticula louisella verloren is gegaan, is het op grond van Sircoms figuur en de locatie van het typemateriaal aannemelijk dat louisella een senior synoniem is van Nepticula sphendamni E.M. Hering, 1937, de naam die algemeen voor deze soort werd gebruikt (Johansson et al. 1990: 285). |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 143 (vrouwtje) (in Bengtsson et al. 2008: 247 is deze figuur overgenomen) en door Puplesis 1994: fig. 755 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 5,7-6,8 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing oranje roestbruin. Antenne: iets langer dan de helft van voorrand voorvleugel; oogdeksel roomkleurig; schaft bruin. Nekpluimpjes: okergeel tot oker. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: zwartbruin met roomkleurige randen; schouderdeksels roomkleurig. Poten: grijs. Voorvleugel: tamelijk grofbeschubd, zwartbruin; de tekening is roomkleurig en bestaat uit een dwarsband tegen de wortel aan, een onder het midden gebroken dwarsband op tweevijfde, onregelmatig begrensd, langs de achterrand wortelwaarts uitlopend en tenslotte twee tegenvlekken, namelijk een voorrandsvlek op drievierde en een achterrandsvlek bij de staarthoek; franje buiten een onduidelijke en onregelmatige donkere basale lijn grijswit; onderkant bij de wortel met vlek van zwarte geurschubben waarin twee onbeschubde plekjes. Achtervleugel: grijs, evenals de franje; op de bovenkant bij het mannetje een langwerpige wortelvlek met zwarte geurschubben langs de voorrand. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: bruingrijs, het mannetje met een iets lichtere staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 416, 417 (mannetje), fig. 582 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 247 geven dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 756 (mannetje), fig. 757 (vrouwtje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 164 (beide sexen). | | | Variabiliteit | In de voorvleugel varieert de omvang van de lichte tekening; deze is bij het wijfje meestal uitgebreider dan bij het mannetje. Aan de onderkant van de achtervleugel bevinden zich in het wortelgedeelte soms enkele zwarte schubben. Een aantal kleinere variaties is al bij de beschrijving van de vlinder vermeld. | | | Herkenbaarheid | De karakteristieke voorvleugeltekening onderscheidt deze soort, tezamen met E. sericopeza en E. decentella van alle andere Nederlandse nepticuliden. Zie voor de verschillen tussen deze soorten bij E. sericopeza en raadpleeg de determineertabellen. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In Nederland ontdekt door Alders, die op 11.VI.2003 te Arnhem (GE) de mijn vond in een vruchtje van Spaanse aak (Acer campestre). In de loop van 2003 heeft hij in en rond Arnhem vele honderden mijnen verzameld en ook uit in dat jaar gevonden rupsen de vlinders uitgekweekt. Bovendien vond hij in 2003 op de Sint Pietersberg nog een mijn (Alders 2004: 17-21). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|