Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Bohemannia pulverosella
(Stainton,1849)
Grijs appeldwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Lempke 1976: 12, Ectoedemia pulverosella (Stainton, 1849) Kuchlein 1993: 198, nr. 73 Bohemannia pulverosella (Stt., 1849) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0080 Bohemannia pulverosella (Stainton, 1849) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050600 Bohemannia pulverosella (Stainton, 1849)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 134 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 243 geven dezelfde figuur) en door Puplesis 1994: fig. 521 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 6,0-7,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing oranje, soms iets roestkleurig. Antenne: half zo lang als voorrand voorvleugel; oogdeksel glanzend wit; schaft bruingrijs. Nekpluimpjes: geheel bestaande uit oranjegele of okergele haarschubben. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: okergrijs gemengd met donker grijsbruin, evenals de schouderdeksels. Poten: bruingrijs. Voorvleugel: ruw beschubd, donker grijsbruin, gespikkeld door schubben met donkere top en lichte basis; franje vuilwit met één of twee onduidelijke, onvolledige en onregelmatige delingslijnen van donkergetopte schubben; onderkant met een opvallende plek met donkergetopte schubben aan de vleugelpunt; Achtervleugel: lichtgrijs, enigszins glanzend; onderkant grijs met donkere schubben aan de punt. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donker bruingrijs; het mannetje met grijsgele staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 409, 410 (mannetje), fig. 577 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 243 gebruiken dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 522 (mannetje), fig. 523 (vrouwtje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 159 (beide sexen). In Nederland parthenogenetisch. | | | Variabiliteit | Niet vermeldenswaardig. | | | Herkenbaarheid | Uit Nederland zijn geen mannetjes bekend. De wijfjes lijken veel op de Trifurcula-soorten T. squamatella, T. subnitidella, T. cryptella en T. immundella. Van de eerste drie genoemde soorten onderscheidt Bohemannia pulverosella zich door de spanwijdte, die bij deze soorten respectievelijk is: 7,8-10,0 mm, 4,2-5,8 mm en 4,4-5,6 mm (wijfje) versus 6,0-7,5 mm bij het wijfje van B. pulverosella. B. pulverosella en T. immundella hebben beide gespikkelde voorvleugels, maar bij eerstgenoemde soort met donker grijsbruine voorvleugel wordt dat effect bewerkstelligd door één type schubben, namelijk lichte met donkere top, bij T. immundella met licht grijsgele tot grijsbruine voorvleugel komt het effect tot stand door twee typen schubben, namelijk lichte, donkergetopte, maar ook door geheel witte schubben. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Voor het eerst voor ons land vermeld in het boekje van Van Frankenhuyzen & Houtman (1972: 33), evenwel zonder nadere gegevens. Lempke (1976a: 12) nam de soort op grond van deze vermelding op in zijn naamlijst. Uit een publicatie van Van Nieukerken (1982a: 105) blijkt, dat deze eerste vondst bestond uit mijnen die in het bezit waren van Van Frankenhuyzen en op 16.VII.1969 bij De Koog (Texel, NH) waren verzameld; de ontdekker was Lintjens (Van Frankenhuyzen 1987, pers. meded.). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|