Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Trifurcula squamatella
Stainton, 1849
Groot bremdwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein 1993: 198, nr. 71 Trifurcula squamatella (Stt., 1849) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0078 Trifurcula squamatella (Stainton, 1849) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050580 Trifurcula squamatella (Stainton, 1849)
| | | Commentaar | De soort werd voor Nederland geïntroduceerd onder de naam T. maxima Klimesch, 1953 (Huisman et al. 1986: 138), maar deze naam moest wijken voor het oudere synoniem squamatella Stainton, 1849 (Van Nieukerken, 1987: 179-187). |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 139 (mannetje) (Bengtsson et al. 2008: 241 geven dezelfde figuur, donkerder gereproduceerd). | | | Afmetingen | Spanwijdte 7,8-9,8 mm bij het mannetje, 8,4-10,0 mm bij het wijfje. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing geelwit tot oranje. Antenne: drievijfde lengte voorrand voorvleugel; oogdeksel wit, soms met enkele bruine schubben; schaft donker grijsbruin. Nekpluimpjes: geelwit. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: ongeveer gekleurd als de voorvleugel, evenals de schouderdeksels. Poten: lichtgrijs. Voorvleugel: relatief smal, grof beschubd, de grijsbruine kleur komt tot stand door drie typen schubben: witte bruingetopte, witte geelgetopte en eenkleurig witte, enigszins transparante schubben; franje geelwit met een onregelmatige, onvolledige basale lijn bestaande uit donkergetopte schubben. Achtervleugel: lichtgrijs; het mannetje heeft aan de onderkant een grote vlek van geelachtige geurschubben in het puntgedeelte van de vleugel. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donker grijsbruin; het mannetje met geelachtige staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 400, 402 (mannetje), fig. 575 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 240 gebruiken dezelfde figuren) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 152 (beide sexen). | | | Variabiliteit | De voorvleugel is langs voor- en achterrand vaak wat lichter gekleurd. Enkele kleinere variaties zijn al vermeld bij de beschrijving van de vlinder. | | | Herkenbaarheid | Gelijkt veel op T. immundella; bij die soort wordt de kleur van de voorvleugel niet bewerkstelligd door drie typen schubben (zie hierboven), maar ten hoogste door twee: donkergetopte en vaak ook nog witte schubben. Bovendien zijn de wijfjes zijn altijd groter ( 8,4-10,0 mm versus 6,4-8,4 mm), de mannetjes zijn gemiddeld groter. Tenslotte zijn de verschillen tussen de mannelijke genitaliën zonder dissectie te bekijken: bij de veel bredere genitaliën van T. squamatella zijn de lange punten van de valven sterk naar binnen gebogen in tegenstelling tot de zwak gebogen valvepunten bij T. immundella. |
|