Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Trifurcula immundella
(Zeller, 1839)
Klein bremdwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf & Snellen 1866: 306, Tineina nr. 347 Nepticula immundella Zell. Snellen 1882: 967, Trifurcula immundella Zell. Lycklama à Nijeholt 1927: 26, Trifurcula immundella Z. Lempke 1976: 12, Trifurcula immundella (Zeller, 1839) Kuchlein 1993: 198, nr. 70 Trifurcula immundella (Zell, 1839) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0077 Trifurcula immundella (Zeller, 1839) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050570 Trifurcula immundella (Zeller, 1839)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 127, 128 (mannetje) (Bengtsson et al. 2008: 239 geven dezelfde figuren, maar veel donkerder gereproduceerd). | | | Afmetingen | Spanwijdte 6,0-8,4 mm, het mannetje gemiddeld wat kleiner dan het wijfje. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing van geelwit tot donker roestbruin. Antenne: drievijfde lengte voorrand voorvleugel; oogdeksel wit, vaak met enkele bruine schubben; schaft donkergrijs. Nekpluimpjes: geelwit. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: ongeveer gekleurd als de voorvleugel, evenals de schouderdeksels. Poten: glanzend geelwit, soms donkerder. Voorvleugel: ruw beschubd, licht grijsgeel tot grijsbruin met donkergetopte en bovendien met witte schubben; franje vuilwit met een onregelmatige, onvolledige delingslijn bestaande uit donkergetopte schubben (soms minder duidelijk). Achtervleugel: glanzend grijswit; het mannetje heeft aan de onderkant een grote ovale vlek van gele geurschubben in het puntgedeelte van de vleugel. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: bovenzijde donker grijsbruin, van onderen grijswit; het mannetje met een grijsgele staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 394, 395 (mannetje), fig. 572 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 240 hebben deze figuren overgenomen, de laatste iets gewijzigd) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 143 (beide sexen). | | | Variabiliteit | De kleur van de voorvleugel is erg verschillend en kan van vrijwel wit tot donkerbruin variëren. | | | Herkenbaarheid | Gelijkt veel op T. squamatella. De wijfjes zijn echter altijd kleiner (6,4-8,4 mm versus 8,4-10,0 mm, de mannetjes zijn gemiddeld kleiner. De genitaliën van de mannetjes kunnen zonder dissectie van die van T. squamatella worden onderscheiden (zie aldaar). Tenslotte is er verschil tussen beide soorten in de kleur van de voorvleugelbeschubbing; hiervoor evenals voor de verschillen met andere op T. immundella gelijkende soorten wordt naar de determineertabel verwezen. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In Nederland ontdekt door De Graaf, die begin VII.1865 op de Leeuwenhorst in Noordwijkerhout (ZH) de vlinders tegen het vallen van de avond talrijk rond brem (Cytisus scoparius) zag vliegen; hij ving daarvan enkele exemplaren (De Graaf & Snellen 1866: 406). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|