Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Trifurcula eurema
(Tutt, 1899)
Gebandeerd rolklaverdwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenNomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein 1993: 198, nr. 69 Trifurcula eurema (Tutt, 1899) Kuchlein & De Vos 1999: 25, nr. 0076 Trifurcula eurema (Tutt, 1899) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050560 Trifurcula eurema (Tutt, 1899)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 124 (mannetje)en fig. 124 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 237 geven dezelfde figuren). | | | Afmetingen | Spanwijdte 4,5-7,0 mm, het mannetje gemiddeld iets groter dan het wijfje. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing oranje of roestgeel tot okerkleurig of grijsbruin. Antenne: bij het mannetje tweederde lengte voorrand voorvleugel, bij het vrouwtje half zo lang als de voorrand; oogdeksel geelwit met enkele bruine schubben; schaft bruin. Nekpluimpjes: wit tot geeloranje of lichtoker. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: donker grijsbruin, evenals de schouderdeksels. Poten: grijsbruin. Voorvleugel: vooral in het puntgedeelte grof beschubd, donker grijsbruin, vaak wat lichter gekleurd, bedekt met donkergetopte schubben en vooral bij het wijfje soms met inmenging van witte schubben; een dwarsband op tweederde van de voorrand, enigszins schuin, niet scherpbegrensd, vernauwd in het midden en vuilwit van kleur; franje buiten een scherpe lijn van donkergetopte schubben geelwit. Achtervleugel: grijs, evenals de franje; het mannetje heeft aan de onderkant van de vleugel bij het frenulum een lang, wit haarpenseel (in rust verborgen onder de costaalomslag van de voorvleugel) en een grote ovale vlek van geelachtige geurschubben, die zich uitstrekt van het midden van de vleugel tot bij de punt. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donker grijsbruin; het mannetje met grijze staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 390, 391 (mannetje), fig. 570 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 237 gebruiken dezelfde figuren) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 135 (beide sexen). | | | Variabiliteit | De kopbeharing is soms gemengd met zwartbruine haarschubben. De dwarsband op de voorvleugel vaak versmald, onderbroken of gereduceerd tot een voorrandvlek en een achterrandvlek bij de staarthoek. | | | Herkenbaarheid | Individuen met een volledige dwarsband op de voorvleugel vertonen gelijkenis met nogal wat soorten nepticuliden. Adulten waarbij de dwarsband tot twee vlekjes is gereduceerd, vertonen veel overeenkomst met weer andere nepticuliden. Voor de verschillen wordt naar de determineertabel verwezen. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Nieuw voor ons land gemeld door Kuchlein et al. (1988: 71) op grond van vondsten op drie locaties op Terschelling (FR), namelijk Douwkesplak (bij Hoorn op 5.X.1985, op moerasrolklaver (Lotus uliginosus) 41 rupsen en poppen), Oosterend (Boschplaat, 6.X.1985, 41 rupsen en poppen op moerasrolklaver, enkele daarvan uitgekweekt) en West-Terschelling (Kroonspolders, 8.X.1985, 18 rupsen en poppen, enkele uitgekweekt); bij laatstgenoemde vondst is de voedselplant niet vermeld. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|