Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella roborella
(Johansson, 1971)
Johanssons eikendwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf & Snellen 1866: 300, Tineina nr. 318 Nepticula ruficapitella Haw. gedeeltelijk? Snellen 1882: 981-982, Nepticula ruficapitella Haw. gedeeltelijk? Lycklama à Nijeholt 1927: 26, Nepticula ruficapitella Hw. gedeeltelijk? Lempke 1976: 13, Nepticula roborella Johansson, 1971 Kuchlein 1993: 198, nr. 67 Stigmella roborella (Joha., 1971) Kuchlein & De Vos 1999: 24, nr. 0074 Stigmella roborella (Johansson, 1971) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050540 Stigmella roborella (Johansson, 1971)
| | | Commentaar | Pas in 1971 als afzonderlijke soort herkend door Johansson (1971: 258). Deze in Nederland thans algemeen en vaak talrijk voorkomende soort wordt als nieuw voor de Nederlandse fauna opgegeven door Gielis & Hull (1975: 133). Al eerder waren de genitaliën van Nederlands materiaal door Vári (1950: fig. 3 (mannetje), fig. 2 (wijfje)) onder de naam ruficapitella afgebeeld; ook de door Väri (loc. cit.: fig. 5) eveneens onder de naam ruficapitella afgebeelde mijn behoort hoogstwaarschijnlijk tot Stigmella roborella. Zie ook het commentaar bij S. ruficapitella. |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 115 (mannetje) (Bengtsson et al. 2008: 213 geven dezelfde figuur), door Puplesis 1994: fig. 477 (adult) en door Van Nieukerken & Johansson 2003: fig. 32 (mannetje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 5,0-7,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing oranje tot roestkleurig. Antenne: bij het mannetje tweederde lengte voorrand voorvleugel, bij het wijfje wat korter; oogdeksel wit tot geelwit; schaft bruin. Nekpluimpjes: wit to geelwit. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: donker bronsbruin, evenals de schouderdeksels. Poten: grijs. Voorvleugel: glanzend, fijn beschubd, donker bronsbruin, in puntgedeelte wat donkerder en met inmenging van purper; franje van dezelfde kleur als aangrenzend vleugelgedeelte, naar buiten toe lichter. Achtervleugel: bij het mannetje grijs tot bronsbruin, bij het wijfje lichtgrijs; het mannetje heeft onopvallende lichtbruine geurschubben, verspreid over de vleugel tussen de gewone schubben; franje licht grijsbruin. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donker grijsbruin, mannetje met geelgrijze staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Emmet 1976: fig. 71a (mannetje), fig. 71b (vrouwtje), door Johansson et al. 1990: fign. 375, 376 (mannetje), fig. 564 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 214 nemen deze figuren over), door Puplesis 1994: fig. 478 (mannetje), fig. 479 (wijfje), door Laštuvka & Laštuvka 1997: 113 (beide sexen; zij geven een kenmerkender afbeelding van de mannelijke genitaliën) en door Van Nieukerken & Johansson 2003: fign. 120-123 (mannetje), fign. 144, 162 (wijfje). | | | Variabiliteit | Soms met donkerblauwe inmenging in het wortelgedeelte van de voorvleugel. De overigens kleine variaties zijn al bij de beschrijving van de vlinder al vermeld. | | | Herkenbaarheid | De wijfjes gelijken sterk op die van S. ruficapitella en S. svenssoni. De wijfjes van S. roborella hebben echter iets langere antennen dan S. ruficapitella, terwijl de vrouwtjes van S. svenssoni grofschubbiger voorvleugels hebben. Bovendien heeft het wijfje van S. roborella anders dan de beide andere soorten een spitse achterlijfspunt. Zie ook bij S. ruficapitella en S. svenssoni. De mannetjes lijken veel op die van S. svenssoni en op de in onze streken zeldzame lichtkoppige mannetjes van S. samiatella, maar zijn daarvan te onderscheiden door de minder duidelijke, over de achtervleugel verspreide lichtere geurschubben, die bij S. svenssoni ontbreken en bij S. samiatella duidelijk aanwezig zijn. Verder is de voorvleugel van S. svenssoni grofschubbiger en ontbreekt bij S. roborella het visgraatpatroon in de beschubbing van de basale helft aan de onderkant van de voorvleugel (Van Nieukerken & Johansson 2003: fig. 36). |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Snellen (1882a: 981-982) had bij de beschrijving van S. ruficapitella waarschijnlijk S. roborella voor zich. De oudste van een jaartal voorziene vlinders van S. roborella die wij noteerden, waren afkomstig uit 1862, Amsterdam (NH, e.l.) en 1863, Rotterdam (ZH, e.l.); beide staan in Naturalis, de laatstgenoemde is van Snellen. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|