Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella atricapitella
(Haworth, 1828)
Zwartkopeikendwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. Mannetje. © Stichting Tinea Adult. Vrouwtje. © Stichting Tinea Adult. Vrouwtje. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Lempke 1976: 13, Nepticula atricapitella (Haworth, 1828) Kuchlein 1993: 197, nr. 65 Stigmella atricapitella (Hw., 1828) Kuchlein & De Vos 1999: 24, nr. 0072 Stigmella atricapitella (Haworth, 1828) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050520 Stigmella atricapitella (Haworth, 1828)
| | | Commentaar | Evenals ruficapitella komt atricapitella al sedert de tweede versie van de lijsten in de Bouwstoffen (De Graaf & Snellen 1866: 300) op de Nederlandse lijst voor. Aanvankelijk echter hoogstwaarschijnlijk ten onrechte, omdat het eerste exemplaar pas in 1931 te Valkenburg (LI) door Bentinck werd gevonden (Kuchlein et al. 1988: 71). Zie ook commentaar bij S. ruficapitella. |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 112 (mannetje)en fig. 111 (vrouwtje) (Bengtsson et al. 2008: 211 geven dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 471 (adult), door Parenti 2000: pl. 28 fig. 1 en door Van Nieukerken & Johansson 2003: fig. 25 (mannetje), fig. 26 (wijfje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 4,5-6,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing bij het mannetje zwart of zwartbruin, het aangezicht iets lichter; bij het wijfje het aangezicht oker- of roestkleurig, de schedel zwartbruin of zwart. Antenne: half zo lang als voorrand voorvleugel; oogdeksel wit; schaft bruin. Nekpluimpjes:bij het mannetje zwartbruin, bij het wijfje wit. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: glanzend zwartbruin, evenals de schouderdeksels. Poten: grijs. Voorvleugel: donker bronsbruin, naar de vleugelpunt toe iets grofschubbiger en donkerder, langs de voorrand en in het puntgedeelte met een zweem van purper ; franje van dezelfde kleur als de vleugel, naar buiten toe lichter; bij het mannetje strekt de franje zich langs de achterrand uit tot bij de vleugelwortel, bij het wijfje ontbreekt de franje in de basale helft van de achterrand. Achtervleugel: bij het mannetje zwartgrijs, bij het wijfje lichtgrijs, bij beide sexen franje van dezelfde kleur als de vleugel; bij het mannetje in de wortelhelft van de vleugel zowel langs voor- als achterrand zwarte spatelvormige geurschubben, die vanaf de achterrand tot ongeveer viervijfde van de franje kunnen reiken (Emmet 1976: fig. 69). | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwartbruin, mannetje met grijsgele staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 373, 374 (mannetje), fig. 563 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 211 gebruiken dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 472 (mannetje), fig. 473 (wijfje), door Laštuvka & Laštuvka 1997: 111 (beide sexen) en door Van Nieukerken & Johansson 2003: fign. 113, 114 (mannetje), fign. 140, 159 (wijfje). | | | Variabiliteit | Sexueel dimorf. Behalve de kleine, bij de beschrijving van de vlinder al vermelde variaties geen noemenswaardige variabiliteit. | | | Herkenbaarheid | Gelijkt het meest op S. samiatella en S. ruficapitella. De mannetjes van S. atricapitella onderscheiden zich van die van laatstgenoemde soort door de langere geurschubben langs de achterrand van de achtervleugel, bij S. samiatella ontbreken dergelijke geurschubben. De wijfjes van S. atricapitella hebben een donkerder schedel (gewoonlijk zwart), maar ook de vrouwtjes van S. samiatella kunnen een zwarte of zwartbruine kop hebben. In dat geval kan alleen genitaliënonderzoek tot een zekere determinatie leiden. |
|