Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella ruficapitella
(Haworth, 1828)
Kortspriet eikendwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. Mannetje. © Stichting Tinea Adult. Vrouwtje. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf & Snellen 1866: 300, Tineina nr. 317 Nepticula atricapitella Haw. gedeeltelijk De Graaf & Snellen 1866: 300, Tineina nr. 318 Nepticula ruficapitella Haw. gedeeltelijk Snellen 1882: 981, Nepticula atricapitella Haw. gedeeltelijk Snellen 1882: 981-982, Nepticula ruficapitella Haw. gedeeltelijk Lycklama à Nijeholt 1927: 26, Nepticula atricapitella Hw. gedeeltelijk Lycklama à Nijeholt 1927: 26, Nepticula ruficapitella Hw. gedeeltelijk Lempke 1976: 13, Nepticula ruficapitella (Haworth, 1828) Kuchlein 1993: 197, nr. 64 Stigmella ruficapitella (Hw., 1828) Kuchlein & De Vos 1999: 24, nr. 0071 Stigmella ruficapitella (Haworth, 1828) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050510 Stigmella ruficapitella (Haworth, 1828)
| | | Commentaar | Ruficapitella wordt al in de Bouwstoffen vermeld (De Graaf & Snellen 1866: 300). Daaraan moet echter niet te veel waarde worden gehecht, omdat de soorten svenssoni, ruficapitella, samiatella en roborella tot in de tweede helft van de vorige eeuw werden verward (voor een mogelijke interpretatie van de door verschillende auteurs gebruikte namen zie bovenstaand lijstje). Een belangrijke bijdrage tot de ontrafeling van het complex van vrijwel uitsluitend op eik (Quercus sp.) levende soorten is geleverd door Johansson (1971: 241-262). De afbeeldingen bij Vári (1950: fig. 2 (mannetje), fig. 3 (vrouwtje) en fig. 5 (mijn)) zijn niet die van S. ruficapitella maar van S. roborella (Kuchlein 1993: 247). |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 108 (mannetje), fig. 110 (vrouwtje) (Bengtsson et al. 2008: 208 geven dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 468 (adult) en door Van Nieukerken & Johansson 2003: fig. 23 (mannetje), fig. 24 (wijfje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 4,5-6,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing bij het mannetje zwart, bij het wijfje van geeloranje tot roestkleurig met iets lichter aangezicht. Antenne: ongeveer half zo lang als voorrand voorvleugel; oogdeksel wit tot geelwit; schaft bruin. Nekpluimpjes:zwart, donkerbruin of glanzend loodkleurig. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: glanzend bruin tot zwartbruin, evenals de schouderdeksels. Poten: lichtgrijs. Voorvleugel: donker bronsbruin, iets donkerder en met purperinmenging in het puntgedeelte; franje van dezelfde kleur als puntgedeelte vleugel, naar buiten toe lichter; bij het mannetje strektde franje zich langs de achterrand uit tot bij de vleugelwortel, bij het wijfje ontbreekt de franje in de basale helft van de achterrand. Achtervleugel: donkergrijs bij het mannetje en lichtgrijs bij het wijfje, bij beide sexen franje van dezelfde kleur als de vleugel; bij het mannetje in de wortelhelft van de vleugel zowel langs voor- als achterrand zwarte spatelvormige geurschubben, die vanaf de achterrand tot ongeveer tweevijfde van de franje kunnen reiken (Emmet 1976: fig. 70). | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donker bruingrijs, mannetje met grijsgele tot bruinrode staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Emmet 1976: fig. 68d (wijfje), door Johansson et al. 1990: fign. 371, 372 (mannetje), fig. 561 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 210 gebruiken dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 469 (mannetje), fig. 470 (wijfje), door Laštuvka & Laštuvka 1997: 110 (beide sexen) en door Van Nieukerken & Johansson 2003: fign. 105, 106 (mannetje), fign. 139, 158 (wijfje). | | | Variabiliteit | Sexueel dimorf. De kleur van de kopbeharing bij het mannetje varieert sterk; mannetjes met zwarte kop komen het meest voor, maar ook bruine, grijsbruine of okerkleurige koppen zijn bekend. De nekpluimpjes kunnen eveneens veel lichter van kleur zijn. | | | Herkenbaarheid | De mannetjes met zwarte kop gelijken veel op die van S. atricapitella, maar verschillen daarvan door de veel kortere geurschubben op de achterrand van de achtervleugel.De wijfjes zijn moeilijk te onderscheiden van die van S. roborella en S. svenssoni. De wijfjes van S. roborella hebben echter een spitse achterlijfspunt versus een stompe bij S. svenssoni en S. ruficapitella en de antennen zijn iets langer dan die van S. ruficapitella. De wijfjes van S. svenssoni hebben grofschubbiger voorvleugels en een grotere spanwijdte (6,0-7,0 mm versus 4,5-6,0 mm). Zie ook de determineertabel en bij S. svenssoni. Soms kan echter alleen genitaliënonderzoek tot een zekere determinatie leiden. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | De oudere vondsten die onder de naam ruficapitella werden gepubliceerd, hebben nauwelijks betekenis, omdat de soorten Stigmella ruficapitella, S. samiatella en S. svenssoni tot 1971 werden verward. Uit de beschrijving van de vlinder door Snellen (1882a: 981-982) blijkt dat hij toen waarschijnlijk S. roborella voor zich had en niet S. ruficapitella. Het oudste van een jaartal voorziene materiaal van S. ruficapitella waarvan we de volledige gegevens noteerden, stamde uit 1886 en betrof een door Ter Haar gekweekte vlinder (in Naturalis). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|