Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella basiguttella
(Von Heinemann, 1862)
Wortelvlekeikendwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Lempke 1976: 13, Nepticula basiguttella Heinemann, 1862 Kuchlein 1993: 197, nr. 62 Stigmella basiguttella (Hein., 1862) Kuchlein & De Vos 1999: 24, nr. 0069 Stigmella basiguttella (Von Heinemann, 1862) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050490 Stigmella basiguttella (Von Heinemann, 1862)
| | | Commentaar | Cronau & Menken (1990) ontdekten met behulp van electroforese dat in Nederland S. basiguttella uit twee zustersoorten bestaat. Het is evenwel nog niet bekend of deze beide soorten ook morfologisch verschillen. Daardoor kunnen de door Cronau en Menken op basis van allozym-analyse gedefinieerde soorten "A" en "B" niet worden gerelateerd aan adulten in museumcollecties. Op het ogenblik is dan ook niet vast te stellen, welke van de beide zustersoorten S. basiguttella moet heten en welke een andere naam moet dragen. |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 103-105 (mannetje) en fign. 102, 103 (vrouwtje) (Bengtsson et al. 2008: 205 gebruiken dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 480 (adult) en door Van Nieukerken & Johansson 2003: fig. 10 (mannetje), fig. 11 (vrouwtje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 4,5-6,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: beharing aangezicht geelbruin tot roestkleurig, de schedel donker grijsbruin tot zwart. Antenne: half zo lang als voorrand voorvleugel; oogdeksel wit, soms iets geelachtig; schaft glanzend bruin. Nekpluimpjes:wit tot geelwit. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: zwartbruin tot zwart, evenals de schouderdeksels. Poten: lichtgrijs. Voorvleugel: tamelijk grof beschubd, met glans, van donkerbruin en donker grijsbruin tot grijs met een zweem van groen; de veranderlijke, geelwitte tekening bestaat meestal uit een vlek aan de vleugelwortel en twee tegenover elkaar staande vlekken, respectievelijk op tweederde van de voorrand en bij de staarthoek; franje met basale deel van dezelfde kleur als aangrenzend gedeelte vleugel, de rest lichtgrijs. Achtervleugel: lichtgrijs, franje evenzo. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donker grijsbruin; mannetje met okergrijze staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 365, 366 (mannetje), fig. 556 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 205 gebruiken dezelfde figuren), Puplesis 1994: fig. 481 (mannetje), fig. 482 (wijfje), door Laštuvka & Laštuvka 1997: 105 (beide sexen) en door Van Nieukerken & Johansson 2003: fign. 97, 98 (mannetje), fign. 131, 151 (wijfje). | | | Variabiliteit | De lichte tekening op de voorvleugel is zeer veranderlijk; de vlekken kunnen groot zijn en samenvloeien, waardoor van de donkere grondkleur alleen een strookje langs de basale helft van de voorrand en het buitenste gedeelte van de vleugel overblijven. Anderzijds kan de tekening gereduceerd zijn, wat uiteindelijk tot een geheel eenkleurig donkere voorvleugel kan leiden. Voorts vertoont het puntgedeelte van de voorvleugel vaak een zweem van purper. | | | Herkenbaarheid | De combinatie bij een nepticulide van de zwarte schedel, het lichtgekleurde aangezicht en de vrijwel steeds aanwezige lichte wortelvlek op de voorvleugel is karakteristiek voor S. basiguttella. Men raadplege evenwel de determineertabel. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In ons land ontdekt door L. Vári, die in het najaar van 1942 bij Hulshorst (GE), de Hollandsche Rading (UT) en Kraailo (NH) steeds 1 mijn op eik (Quercus sp.) vond (Vári 1943a: XXV; Doets & Vári 1943: 72); de vlinders werden evenwel niet uitgekweekt. Daarin slaagde Doets later wel (1946: 89): hij verkreeg op 10.IV en 18.IV.1944 twee vlinders uit in oktober 1943 bij Hilversum (Annahoeve, NH) op eik gevonden rupsen. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|