Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella speciosa
(Frey, 1858)
Donkergekraagd esdoorndwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. Mannetje. © Stichting Tinea Adult. Vrouwtje. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Snellen 1882: 986, Nepticula aceris Frey Lycklama à Nijeholt 1927: 27, Nepticula aceris Frey Lempke 1976: 13, Nepticula aceris Frey Lempke 1976: 13, Nepticula speciosa Frey Kuchlein 1993: 197, nr. 61 Stigmella speciosa (Frey, 1857) Kuchlein & De Vos 1999: 24, nr. 0068 Stigmella speciosa (Frey, 1857) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050480 Stigmella speciosa (Frey, 1857)
| | | Commentaar | Van Frankenhuyzen & Houtman (1972: 19, fign. 1 (2), 2 (4)) introduceren zowel S.speciosa als S. pseudoplatanella in hun boekje "Bladmineerders op bomen en struiken"; volgens Van Frankenhuyzen (pers. med., 1986) was dit gebaseerd op Nederlands materiaal. Pseudoplatanella Weber, 1936 is echter een junior synoniem van speciosa Frey, 1857 (Borkowski, 1969: 98). Van Frankenhuyzen & Houtman (1972: fig. 2 (4) hebben trouwens de mijn van pseudoplatanella abusievelijk op een blad van noordse esdoorn in plaats van gewone esdoorn afgebeeld. Lempke (1976: 13) heeft twee Stigmella-soorten op zijn naamlijst opgevoerd, waarvan de rupsen in de bladeren van esdoornsoorten (Acer spp.) mineren, namelijk S.speciosa en de al sedert de negentiende eeuw als Nederlands opgegeven S. aceris. Van eerstgenoemde soort leeft de rups vooral op gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), maar nooit op Spaanse aak (A. campestre)die van laatstgenoemde soort op Spaanse aak en noorse esdoorn, maar nooit op gewone esdoorn. De weinige uit Nederland afkomstige adulten van vóór 1982 die als S. aceris waren gedetermineerd, bleken tot S.speciosa te behoren (Van Nieukerken, 1982: 109-110). Omdat evenmin mijnenvondsten uit ons land bekend waren, is de soort van de Nederlandse lijst geschrapt. Later heeft S. aceris zich toch in Nederland weten te vestigen (zie bij S. aceris). |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 97 (mannetje), fig. 98 (vrouwtje) (Bengtsson et al. 2008: 203 gebruiken dezelfde figuren) en door Puplesis 1994: fig. 454 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte mannetje 4,5-5,5 mm, vrouwtje 4,8-5,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing bij het mannetje zwart, soms vermengd met geel, bij het vrouwtje van lichtgeel tot roestkleurig. Antenne: ongeveer half zo lang als voorrand voorvleugel; oogdeksel glanzend wit. Nekpluimpjes:bij het mannetje zwart, bij ht wijfje bruin. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: donkerbruin tot zwartbruin, evenals de schouderdeksels. Poten: donkergrijs. Voorvleugel: vrij langwerpig, niet echt fijn beschubd, tot de dwarsband glanzend groengoud, naar de dwarsband toe donker purperbruin, voorbij de dwarsband zwartbruin met purperen tint; dwarsband op drievijfde van de voorrand, van voorrand naar achterrand verbredend, scherp begrensd, blinkend zilver of geelgoud; franje in het basale deel van dezelfde kleur als aangrenzend gedeelte vleugel, het buitenste deel wat lichter, glanzend. Achtervleugel: grijs, franje evenzo; het mannetje met purperzwarte, lange geurschubben langs voorrand en achterrand, reikend tot tweevijfde van de lengte van de franje. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: van boven zwartbruin, onderkant donkerbruin; staartpluim klein en grijsbruin. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 359, 360 (mannetje), fig. 555 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 203 gebruiken dezelfde figuren), Puplesis 1994: fig. 455 (mannetje), fig. 456 (wijfje) door Laštuvka & Laštuvka 1997: 102 (beide sexen). | | | Variabiliteit | Sexueel dimorf; overigens variabiliteit gering, een aantal kleine variaties kwam al bij de beschrijving van de vlinder ter sprake. | | | Herkenbaarheid | Mannetje en vrouwtje lijken op mannetje respectievelijk vrouwtje van S. lemniscella. Het mannetje verschilt van dat van laatstgenoemde soort door de zwartgerande oogdeksel en de kortere geurschubben langs de achterrand van de achtervleugel. Het vrouwtje heeft veel lichter gekleurde nekpluimpjes. Zie ook bij S. lemniscella en raadpleeg de determineertabel voor verschillen met andere nepticuliden. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Meldingen over door Snellen gekweekte vlinders van deze soort uit op stammen van gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) gevonden cocons berusten op een verkeerde determinatie (Van Nieukerken et al. 2006: 176-177). Later vermeldde Snellen (1904: 266) nog een vlinder, die hij op 13.VII.1901 te Groningen in de Hortus Botanicus tegen de stam van gewone esdoorn ving. Van Nieukerken et al. (l.c.) merken hierover op: “Het is mogelijk dat dit wel S. speciosa betrof, maar het materiaal is nooit teruggevonden”. Laten we Snellens vangst daarom met voorbehoud als eerste vondst voor ons land beschouwen. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|