Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella sorbi
(Stainton, 1861)
Lijsterbesdwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf & Snellen 1866: 306, Nepticula sorbi Staint. Kuchlein 1993: 197, nr. 49 Stigmella sorbi (Stt., 1861) Kuchlein & De Vos 1999: 24, nr. 0056 Stigmella sorbi (Stainton, 1861) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050360 Stigmella sorbi (Stainton, 1861)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinder is afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 70 (mannetje), (Bengtsson et al. 2008: 181 geven dezelfde figuur in een wat donkerder uitvoering) en door Puplesis 1994: fig. 386. | | | Afmetingen | Spanwijdte 5,0-6,4 mm, mannetje gemiddeld groter dan wijfje. Dit is de spanwijdte bij 8 gekweekte vlinders. In het veld gevonden adulten zijn nog niet uit ons land bekend. Evenals bij S. assimilella worden in de literatuur sterk uiteenlopende spanwijdtes vermeld; Johansson et al. (1990: 202) geven de hoogste waarden: 6,0-7,5 mm, terwijl die van Emmet (1976: 226) en Puplesis (1994: 133) meer overeenkomen met het traject van de gekweekte Nederlandse vlinders. Zouden gekweekte vlinders mogelijk vaak wat kleiner uitvallen? | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing grijsbruin (soms iets roestkleurig) bij het mannetje, okergeel bij het wijfje. Antenne: bij het mannetje drievierde van de lengte voorrand voorvleugel, bij het vrouwtje iets meer dan de helft; oogdeksel bij het mannetje grijsbruin (soms iets roestkleurig), bij het wijfje okergeel; schaft bruin. Nekpluimpjes: gekleurd als de kopbeharing. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: grijsbruin, schouderdeksels evenzo. Poten: bruingrijs. Voorvleugel: mat zijdeglanzend, tot de dwarsband grijsbruin bij het mannetje, grijsoker bij het wijfje, voorbij de dwarsband ruwer beschubd, donkerder en met zwakke purperglans; dwarsband op drievijfde van de voorrand, breed (bij het wijfje het breedst, onscherp begrensd, bleek grijsgeel; franje buiten een niet sterk contrasterende en onregelmatige lijn van bruingetopte schubben lichtgrijs, soms iets geelachtig, enigszins glanzend. Achtervleugel: lichtgrijs, evenals de franje. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donkergrijs; het mannetje heeft een kleine, grijsbruine anaalpluim, het wijfje een lange lichtgrijs gekleurde. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 322, 323 (mannetje) en fig. 536 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 181 geven dezelfde figuren), Puplesis 1994: fig. 387 (mannetje), fign. 388, 389 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 82 (beide sexen). | | | Variabiliteit | De geringe variabiliteit is al in de beschrijving van de vlinder aangegeven. | | | Herkenbaarheid | Lijkt veel op vormen van S. zelleriella met een dwarsband op de voorvleugel, maar verschilt daarvan door het ontbreken van enige bronsglans in het wortelgedeelte van de voorvleugel, alsmede door de zwakke of afwezige purperglans in het puntgedeelte, die bij S. zelleriella vaak juist duidelijk is. Lijkt ook op S. lapponica en S. confusella; voor verschillen zie bij die soorten. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | De oudste melding van deze soort in ons land is die van J.H. Albarda. Hij zou bij Leeuwarden (FR) de mijnen op wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia) gevonden hebben (De Graaf & Snellen 1866: 406). Albarda wist de vlinders niet uit te kweken, maar dat behoeft bij een goed geïnformeerd en begaafd waarnemer als Albarda geen twijfel over de juistheid op te roepen. Dat is hier echter wél het geval, omdat voor de rupsenvondst de maand oktober wordt opgegeven (l.c.: 406), terwijl de rups alleen in juni te vinden is. Vervolgens wordt Stigmella sorbi pas meer dan een eeuw later opnieuw vermeld, namelijk in het boekje van Van Frankenhuyzen en Houtman (1972: 27, 36 (fig. 122)), evenwel zonder locatie en datum; deze vermelding bleek te zijn gebaseerd op een vondst van Litjens, die in 1969 bij Gennep (LI) de mijnen op wilde lijsterbes had gevonden, maar de vlinders niet heeft uitgekweekt (pers. med. Van Frankenhuyzen, 1987). De vlinders zijn in Nederland voor het eerst gekweekt door J.H. Donner uit door hem op 9 en 11.VI.1993 in het Nesserbos (Ameland, FR) op wilde lijsterbes gevonden rupsen. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|