Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella trimaculella
(Haworth, 1828)
Gevlekt populierendwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. Mannetje. © Stichting Tinea Adult. Mannetje. © Stichting Tinea Adult. Mannetje. © Stichting Tinea Adult. Vrouwtje. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf & Snellen 1866: 305, Tineina nr. 344 Nepticula trimaculella Haw. Snellen 1882: 1004-1005, Nepticula trimaculella Haw. Lycklama à Nijeholt 1927: 27, Nepticula trimaculella Hw. Lempke 1976: 13, Nepticula trimaculella (Haworth, 1828) Kuchlein 1993: 197, nr. 47 Stigmella trimaculella (Hw., 1828) Kuchlein & De Vos 1999: 24, nr. 0054 Stigmella trimaculella (Haworth, 1828) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050340 Stigmella trimaculella (Haworth, 1828)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinder is afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 66 (mannetje), fign. 67, 68 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 178 geven dezelfde figuren) en door Puplesis 1994: fig. 362 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 5,4-6,0 mm, het mannetje gemiddeld iets kleiner dan het wijfje. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing okergeel, soms wat meer oranjeachtig of bruinachtig. Antenne: iets langer dan de helft van de voorrand voorvleugel; oogdeksel wit tot geelwit; schaft bruingrijs. Nekpluimpjes: wit tot geelwit. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: donker grijsbruin, van voren en opzij wit tot geelwit, evenals de schouderdeksels . Poten: bij het mannetje licht oranjegrijs, bij het vrouwtje geelwit. Voorvleugel: ruw beschubd, dof, donkerbruin; tekening wit tot geelwit, bestaande uit een brede, stomp eindigende wortelstreep tot eenderde van de lengte van de voorrand en op tweederde twee grote tegenover elkaar staande vlekken, respectievelijk aan voor- en achterrand; franje buiten de duidelijke, maar onregelmatige lijn van donkergetopte schubben geelwit, bij de staarthoek lichtgrijs. Achtervleugel: bij het mannetje lichtgeel, naar de punt toe grijs, bij het vrouwtje grijs, evenals de franje. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: aan de rugzijde bij het mannetje oranjegeel, bij het vrouwtje grijsbruin, aan de onderkant respectievelijk bleek roodachtig geel en geelwit; het wijfje heeft een korte grijsbruine staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 316, 317 (mannetje) en fig. 534 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 180 gebruiken dezelfde figuren), Puplesis 1994: fig. 366 (mannetje), fig. 367 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 80 (beide sexen). | | | Variabiliteit | De witte tekening op de voorvleugel is erg variabel en kan worden verbonden en samenvloeien; zo kunnen de beide vlekken tot een dwarsband worden verenigd (f. populella Herrich-Schäffer, 1855), de wortelstreep kan zich sterk verbreden (zie Bengtsson et al. 2008: 179, middelste figuur) en tenslotte kunnen verbrede wortelstreep en dwarsband samenvloeien, zodat drievierde van de voorvleugel bijna geheel wit of witachtig wordt (loc. cit.: 179, onderste figuur) | | | Herkenbaarheid | Ondanks de grote variabiliteit is de soort redelijk goed herkenbaar: de tekening van de voorvleugel is karakteristiek en het oranjegele achterlijf van het mannetje is al helemaal uniek onder de nepticuliden. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Halverwege de 19e eeuw in ons land ontdekt door Snellen en J.H. Albarda, respectievelijk bij Rotterdam (ZH) (“niet overal even en evenmin talrijk.”) en bij Lekkum, Leeuwarden, Huizum en Witmarsum (alle FR) (De Graaf & Snellen 1866: 405). Jaartallen worden in die periode slechts bij uitzondering vermeld, dat gebeurde pas in de loop van de jaren zestig van de 19e eeuw. Albarda was actief van omstreeks 1855 tot 1880 (Lempke 1985a: 19-20). Gekweekte vlinders van Snellen en Albarda staan in Naturalis. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|