Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella myrtillella
(Stainton, 1857)
Witbandbosbesdwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf & Snellen 1866: 306, ongenummerd Nepticula myrtillella Staint. Lempke 1976: 13, Nepticula myrtillella Stainton, 1857 Kuchlein 1993: 197, nr. 44 Stigmella myrtillella (Stt., 1857) Kuchlein & De Vos 1999: 24, nr. 0051 Stigmella myrtillella (Stainton, 1857) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050310 Stigmella myrtillella (Stainton, 1857)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinder is afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 56 (mannetje) (Bengtsson et al. 2008: 173 geven dezelfde figuur) en door Puplesis 1994: fig. 353 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 5,0-6,5 mm. Mannetje gemiddeld iets groter dan vrouwtje. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing roestkleurig oranje tot bleekoker. Antenne: ongeveer zo lang als de halve voorrand voorvleugel; oogdeksel wit; schaft donkergrijs. Nekpluimpjes: geelwit. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: donker grijsbruin, evenals de schouderdeksels . Poten: grijs, de middenschenen en tarsen wat lichter. Voorvleugel: ruw beschubd, vooral in het puntgedeelte; tot de dwarsband zwartbruin, gemengd met bruine, donkerblauw of purper getopte schubben, voorbij de dwarsband bijna zwart met blauwe of purperen tint; dwarsband even voorbij de helft van de voorrand, schuin, bij de achterrand breder, vrij scherp begrensd, iets glanzend; wit tot geelwit; franje aan de basis met duidelijke lijn van donkergetopte schubben, daarbuiten zilverwit, donkerder bij de staarthoek. Achtervleugel: lichtgrijs, evenals de franje. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donkergrijs, met eveneens donkergrijze staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Emmet 1976: fig. 68a (mannetje), Johansson et al. 1990: fign. 308, 309 (mannetje) en fig. 531 (wijfje) (dezelfde figuren zijn gebruikt door Bengtsson et al. 2008: 173), Puplesis 1994: fig. 354 (mannetje), fig. 355 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 75 (beide sexen). | | | Variabiliteit | Enkele kleinere variaties kwamen in de beschrijving van de vlinder al aan de orde. | | | Herkenbaarheid | Gelijkt sterk op S. salicis en S. obliquella. Voor onderscheidende kenmerken zie bij eerstgenoemde soort. Voor verschillen met andere nepticuliden met een dwarsbandje op de voorvleugel raadplege men de determineertabel. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Halverwege de 19e eeuw voor het eerst in ons land aangetroffen door Snellen, die bij Wolfheze (GE) in juli de rupsen vond op blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus); hij wist echter de vlinder niet uit te kweken (De Graaf & Snellen 1866: 406). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|