Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella carpinella
(Von Heinemann, 1862)
Geelspriethaagbeukdwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Snellen 1882: 1000-1001, Nepticula carpinella Hein. Lycklama à Nijeholt 1927: 27, Nepticula carpinella Hein. Lempke 1976: 13, Nepticula carpinella Heinemann, 1862 Kuchlein 1993: 197, nr. 41 Stigmella carpinella (Hein., 1862) Kuchlein & De Vos 1999: 24, nr. 0048 Stigmella carpinella (Von Heinemann, 1862) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050280 Stigmella carpinella (Von Heinemann, 1862)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinder is afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 52 (mannetje) (Bengtsson et al. 2008: 166 nemen die figuur over) en door Puplesis 1994: fig. 344 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 5,0-6,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing okergeel. Antenne: , bij het mannetje tot even voorbij de dwarsband reikend, bij het vrouwtje half zo lang als de voorrand voorvleugel; oogdeksel wit; schaft tenminste tot de helft geelwit en met grijsachtige spits. Nekpluimpjes: geelwit. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: donkergrijs, evenals de schouderdeksels . Poten: lichtgrijs, de tarsen enigszins geelachtig gemengd. Voorvleugel: tot de dwarsband grof beschubd, donkerbruin zonder enige glans, voorbij de dwarsband iets donkerder en met een zweem van violet; dwarsband scherp begrensd, relatief breed, geelwit en enigszins glanzend; franje bruin aan de basis, in het overige gedeelte wit, iets geelachtig; aan onderkant voorvleugel bij de wortel een opvallende vlek met donkerbruine schubben. Achtervleugel: lichtgrijs, het wortelderde tegen de voorrand bruin; franje lichtgrijs of bruingrijs. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donkergrijs, bij het mannetje met geelgrijze, bij het vrouwtje met geelwitte staartpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 301, 302 (mannetje) en fig. 526 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 167 namen deze figuren over, laatstgenoemde enigszins gewijzigd), door Puplesis 1994: fign. 345 (mannetje), 346 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 71 (beide sexen). | | | Variabiliteit | Gering. In de voorvleugel de dwarsband soms vernauwd in het midden en hoogst zelden onderbroken. | | | Herkenbaarheid | Van op S. carpinella gelijkende soorten, zoals S. myrtillella en S. salicis te onderscheiden door de geelwitte, grijsgetopte antenne, die bij beide genoemde soorten geheel grijs is. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Nieuw voor Nederland ontdekt in 1943, toen Vári in oktober bij Eperheide (LI) een rups vond, die op 22.III.1944 de vlinder opleverde (Huisman et al. 2006: 40). Het exemplaar bevindt zich in Naturalis. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|