Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella hybnerella
(Hübner, 1796)
Rechtgebandeerd meidoorndwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. Mannetje. © Stichting Tinea Adult. Vrouwtje. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf & Snellen 1866: 302, Tineina nr. 329 Nepticula gratiosella Staint. De Graaf & Snellen 1866: 304, Tineina nr. 338 Nepticula ignobilella Staint. Snellen 1882: 987-988, Nepticula gratiosella Fisch. v. Rösl. Snellen 1882: 987-988, Nepticula ignobilella Staint. Lycklama à Nijeholt 1927: 27, Nepticula gratiosella Stt. Lycklama à Nijeholt 1927: 27, Nepticula ignobilella Stt. Lempke 1976: 13, Nepticula hybnerella (Hübner, 1796) Kuchlein 1993: 197, nr. 39 Stigmella hybnerella (Hb., 1796) Kuchlein & De Vos 1999: 23, nr. 0046 Stigmella hybnerella (Hübner, 1796) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050260 Stigmella hybnerella (Hübner, 1796)
| | | Commentaar | De vlinders met donkere en lichte kopbeharing werden lange tijd als twee soorten beschouwd, die respectievelijk Nepticula gratiosella Duponchel, 1843 en N. ignobilella Stainton, 1849 werden genoemd, ook nog nadat Wood (1894: 47) door kweken al was gebleken dat het om dezelfde soort ging. De naam gratiosella bestemde Wood echter ten onrechte voor de soort die later crataegella is gaan heten. Dit is slechts één van de complicaties die hebben geleid tot een nomenclatorische warboel, die door Carolsfeld-Krausé (1961: 152-153) is ontrafeld. De naam gratiosella moet aan Duponchel, 1843 worden toegeschreven en is een junior synoniem van Hübners naam hybnerella uit 1796 (deze synonymie vindt men al eerder bij Benander 1953: 40). Ook de nog jongere naam ignobilella van Stainton, 1849 moest wijken voor Hübners oudere naam. De soort die Wood met de naam gratiosella bestempelde is, zoals hierboven al vermeld, de crataegella van Klimesch, 1936. |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinder is afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 47 (mannetje), fign. 48, 49 (wijfje) (dezelfde figuren geven Bengtsson et al. 2008: 163) en door Puplesis 1994: fig. 338 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 4,0-5,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing bij het mannetje zwart, hoogst zelden bruin of geelachtig, die bij het vrouwtje van roestkleurig tot zwart. Antenne: ongeveer de helft van de voorrand voorvleugel; oogdeksel wit; schaft bruingrijs met bronsglans. Nekpluimpjes: klein en van dezelfde kleur als de kopbeharing. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: bronsbruin of goudbruin, glanzend; zo ook de schouderdeksels . Poten: donkergrijs. Voorvleugel: tot de dwarsband bronsbruin of goudbruin, sterk glanzend, voorbij de dwarsband donker purperbruin; dwarsband voorbij het midden van de voorrand voorvleugel, betrekkelijk smal, vrijwel recht en blauwzilver of bleekgoud; franje in de wortelhelft gekleurd als het aangrenzende vleugelgedeelte, de buitenste helft glanzend grijs. Achtervleugel: grijsbruin, vaak met zwartblauwe schubben; de zwartblauwe geurschubben bij het mannetje reiken tot eenvijfde van de franjelengte; franje grijsbruin. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: donker grijsbruin met enkele metaalglanzende schubben. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 295, 296 (mannetje) en fig. 523 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 164 namen geven dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 339 (mannetje), fig. 440 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 67 (beide sexen). | | | Variabiliteit | De kopbeharing is erg variabel (zie beschrijving vlinder; daar worden ook de kleinere variaties vermeld). | | | Herkenbaarheid | De zwartkoppige vorm van S. hybnerellalijkt sterk op die van S. crataegella. Laatstgenoemde is echter gemiddeld kleiner (3,5-4,5 mm versus 4,0-5,5 mm) en het puntderde van de voorvleugel is bijna zwart, terwijl dit bij S. hybnerella purperbruin is gekleurd. Van de andere nepticulide-soorten met een dwarsband op de voorvleugel te onderscheiden door een combinatie van de volgende kenmerken: antenne eenkleurig, spanwijdte 4,0-5,5 mm, in de voorvleugel geen scherpe lijn van donkergetopte schubben aan de basis van de franje,wortelveld zonder purperglans en niet verdonkerd tegen de dwarsband, dwarsband blinkend metaalachtig. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Voor het eerst uit ons land gemeld door De Graaf & Snellen (1866; 402) en wel van vier locaties in Friesland (J.H. Albarda) en twee in Zuid-Holland (Snellen). Het oudste van een jaartal voorzien materiaal stamt uit 1862; het werd door Snellen opgekweekt uit bij Rotterdam (ZH) gevonden rupsen en bevindt zich in Naturalis. Ook van Albarda zijn gekweekte vlinders behouden, evenwel zonder jaartal (kijk hiervoor bij Stigmella malella). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|