Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella crataegella
(Klimesch, 1936)
Klimesch' meidoorndwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein 1993: 196, nr. 33 Stigmella crataegella (Klim., 1936) Kuchlein & De Vos 1999: 23, nr. 0040 Stigmella crataegella (Klimesch, 1936) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050200 Stigmella crataegella (Klimesch, 1936)
| | | Commentaar | Zie commentaar bij S. hybnerella. |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinder is afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 36 (mannetje)(dezelfde figuur bij Bengtsson et al. 2008: 155) en door Puplesis 1994: fig. 271 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 3,5-4,5 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: kopbeharing zwart. Antenne: ongeveer half zo lang als de voorrand voorvleugel; oogdeksel wit of bleekgeel; schaft grijsbruin. Nekpluimpjes: wit of lichtgrijs. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: donker goudbruin, evenals de schouderdeksels . Poten: grijs, scheen en tars van de achterpoot grijswit. Voorvleugel: tot de dwarsband donker goudbruin, het gedeelte voorbij de dwarsband purperzwart; dwarsband op drievijfde van de voorrand, tamelijk breed, in het midden wat breder dan aan de uiteinden, niet scherp begrensd, zilver- of goudkleurig; franje gekleurd als het aangrenzend vleugelgedeelte, aan de buitenzijde lichter. Achtervleugel: bruingrijs met zwakke purpertint, het mannetje met purperzwarte geurschubben die tot eenvierde van de lengte van de franje kunnen reiken; franje bruingrijs. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwartbruin, het mannetje met een staartpluim van dezelfde kleur. Genitaliën: afgebeeld door Schoorl et al. 1985: fign. 13, 24 (mannetje), fig. 35 (vrouwtje), Johansson et al. 1990: fign. 266-268 (mannetje) en fig. 516 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 156 namen twee figuren van de mannelijke en de figuur van de vrouwelijke genitaliën van Johansson et al. over), door Puplesis 1994: fig. 272 (mannetje), fig. 273 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 61 (beide sexen). | | | Variabiliteit | De nekpluimpjes in Nederland wit of lichtgrijs, maar elders ook soms donkergrijs. | | | Herkenbaarheid | Gelijkt op een reeks nepticulide-soorten met een dergelijk voorvleugelpatroon; daarvan te onderscheiden door een combinatie van de volgende kenmerken: in de voorvleugel zonder purpertint in het wortelgedeelte, dat niet is verdonkerd langs de dwarsband, een onscherp begrensde zilver- of goudkleurige dwarsband en het ontbreken van een scherpe lijn van donkergetopte schubben aan de basis van de franje. Voorts is de schedel zwart en zijn de nekpluimpjes wit of lichtgrijs. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Nieuw voor onze fauna gemeld door Van Nieukerken (1982a: 110) op grond van een reeks mijnenvondsten in Zuid-Limburg; aldaar op 10.9.1979 lege mijnen gevonden zowel bij Wijlre (Stokhem, LI) als bij Kunrade (Kunderberg, LI). Een jaar later behalve op laatstgenoemde locatie ook bij Cadier en Keer (Schiepenberg, LI) rupsen aangetroffen, waaruit de vlinders werden gekweekt (Van Nieukerken l.c.). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|