Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella regiella
(Herrich-Schäffer, 1855)
Vaaggebandeerd meidoorndwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Lempke 1976: 13, Nepticula regiella Herrich-Schäffer, 1855 Kuchlein 1993: 196, nr. 32 Stigmella regiella (H.S., 1855) Kuchlein & De Vos 1999: 23, nr. 0039 Stigmella regiella (Herrich-Schäffer, 1855) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050190 Stigmella regiella (Herrich-Schäffer, 1855)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinder is afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 35 (mannetje), fig. 34 (wijfje)(dezelfde figuren geven Bengtsson et al. 2008: 154) en door Puplesis 1994: fig. 268 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 4,5-5,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: beharing licht of donker roestkleurig. Antenne: bijna half zo lang als de voorrand voorvleugel; oogdeksel wit of geelwit; schaft donker bronsbruin. Liptaster: geelwit. Nekpluimpjes: donker bronsbruin. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: bronskleurig, evenals de schouderdeksels . Poten: donkergrijs met grijswitte tarsen. Voorvleugel: goudbruin met purperglans vóór de dwarsband, daarbuiten donker purperbruin; dwarsband opvallend breed, recht, niet scherp begrensd, voorbij het midden van de voorrand en brons- of goudkleurig; franje aan de wortel van dezelfde kleur als het aangrenzend vleugelgedeelte, aan de buitenzijde lichter. Achtervleugel: grijsbruin, bij het mannetje aan de achterrand met zwartpurperen geurschubben, die tot eenderde van de lengte van de franje reiken. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwartbruin, bij het mannetje met een staartpluim van dezelfde kleur. Genitaliën: afgebeeld door Schoorl et al. 1985: fign. 12, 23 (mannetje), fig. 34 (vrouwtje), Johansson et al. 1990: fign. 262-265 (mannetje) en fig. 515 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 154 nemen twee figuren van de mannelijke en de figuur van de vrouwelijke genitaliën van Johansson et al. over), door Puplesis 1994: fig. 269 (mannetje), fig. 270 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 58 (beide sexen). | | | Variabiliteit | In de voorvleugel kan de purperkleuring in het wortelgedeelte variëren van een zwakke gloed tot onvermengde purperkleur. De dwarsband vooral wortelwaarts vaak niet scherp begrensd, zelfs kan de begrenzing geheel vervagen of voor- en achterrand niet worden bereikt. Soms loopt de dwarsband langs de achterrand wortelwaarts uit. | | | Herkenbaarheid | Gelijkt op een reeks nepticulide-soorten met een dergelijk voorvleugelpatroon; daarvan te onderscheiden door een combinatie van de volgende kenmerken: in de voorvleugel de sterk glanzende purperkleur van het wortelgedeelte, dat niet is verdonkerd langs de dwarsband, de brons- of goudkleurige dwarsband en het ontbreken van een scherpe lijn van donkergetopte schubben aan de basis van de franje. Voorts is de kop roestkleurig en zijn de nekpluimpjes donkerbruin. |
|