Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella anomalella
(Goeze, 1783)
Ongetekend rozendwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | De Graaf & Snellen 1866: 301, Tineina nr. 324 Nepticula anomalella Goeze Snellen 1882: 982-983, Nepticula anomalella Goeze Lycklama à Nijeholt 1927: 26, Nepticula anomalella Goeze Lempke 1976: 13, Nepticula anomalella Goeze, 1783 Kuchlein 1993: 196, nr. 29 Stigmella anomalella (Goeze, 1783) Kuchlein & De Vos 1999: 23, nr. 0036 Stigmella anomalella (Goeze, 1783) Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050140 Stigmella anomalella (Goeze, 1783)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinders zijn afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 23 (mannetje), fig. 24 (wijfje) (dezelfde figuren bij Bengtsson et al. 2008: 149) en door Puplesis 1994: fig. 249 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 5,0-6,5 mm; het mannetje is gemiddeld kleiner dan het wijfje. | | | Kop met aanhangsels | Kop: beharing levendig roestgeel of bruinachtig, op de schedel soms met zwartbruine haren gemengd. Antenne: half zo lang als voorrand voorvleugel; oogdeksel geelwit; schaft donkergrijs. Nekpluimpjes: geelwit. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: bronsbruin en evenzo de schouderdeksels . Poten: donkergrijs, de midden- en achtertarsen iets lichter. Voorvleugel: sterk glanzend goudachtig of groenachtig bronskleurig; het puntvierde van de vleugel is donker tot zeer donker bruinpurper, de overgang naar de rest van de vleugel is abrupt; franje aan de wortel als de aangrenzende vleugel gekleurd, verder grijs. Achtervleugel: grijsbruin, bij het mannetje in het wortelgedeelte tot ongeveer eenvierde van de vleugellengte met enkele zwartbruine schubben; franje grijsbruin. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: van boven donkergrijs met zwakke purpergloed; van onderen lichter; mannetje met kleine donkergrijze anaalpluim. Genitaliën: afgebeeld door Johansson et al. 1990: fign. 237, 238 (mannetje) en fig. 505 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 149 geven dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fign. 250, 251 (mannetje), fig. 252 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 47 (beide sexen). | | | Variabiliteit | Soms is de kopbeharing geheel zwart (f. fletcheri Tutt, 1899). In de voorvleugel kan ook het wortelgedeelte van de voorrand purperkleurig zijn. Kleinere variaties kwamen bij de beschrijving al aan bod. | | | Herkenbaarheid | Van alle nepticulidesoorten met eenkleurige voorvleugel te onderscheiden door de scherpe overgang tussen het purperachtige puntgedeelte en het bronsachtig gekleurde overige gedeelte van de voorvleugel. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Voor het eerst in ons land gevonden door J.H. Albarda, die de soort van drie locaties in Friesland opgeeft: Leeuwarden, Huizum en Witmarsum. De rupsen vond Albarda op Provenceroos (Rosa centifolia) en viltroos (Rosa villosa) (De Graaf & Snellen 1866: 401). De vondsten zullen vrij zeker dateren uit de periode van 10 jaar voorafgaande aan deze publicatie (zie ook bij Stigmella microtheriella). Gekweekte vlinders uit Huizum (FR) bevinden zich in Naturalis. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|