Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella aceris
(Frey, 1857)
Witkraagesdoorndwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein & Bot 2010: 27, nr. 050115 Stigmella aceris (Frey, 1857)
| | | Commentaar | Zie bij S. speciosa. |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinder is afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 19 (vrouwtje) (dezelfde figuur bij Bengtsson et al. 2008: 143) en door Puplesis 1994: fig. 220 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte 3,5-4,9 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: beharing donkerbruin tot zwart. Antenne: ongeveer tweevijfde van de lengte voorrand voorvleugel, bij het mannetje wat langer dan bij het wijfje ;oogdeksel wit; schaft donkerbruin. Nekpluimpjes: wit tot lichtgrijs. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: glanzend donkerbruin; evenzo de schouderdeksels . Poten: grijs met lichtere tarsen. Voorvleugel: fijnschubbig, tot de dwarsband glanzend donker goudbruin, aan de wortel (vooral bij de voorrand) dikwijls purper aangelopen, voorbij de dwarsband donker purperbruin, vaak met enkele blauwe schubben; dwarsband op tweederde van de voorrand, niet erg scherp begrensd, zilver of bleekgoud; franje iets lichter dan aangrenzend gedeelte vleugel en zonder scherpe lijn van donkergetopte schubben, aan de buitenkant bijna wit. Achtervleugel: bruingrijs; evenzo de franje. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: grijsbruin; het mannetje heeft een geelbruine achterlijfspluim.. Genitaliën: afgebeeld door Schoorl et al. 1985: fign. 21, 32 (mannetje), fig. 43 (vrouwtje), Johansson et al. 1990: fign. 228-230 (mannetje) en fig. 501 (wijfje) (Bengtsson et al. 2008: 144 geven dezelfde figuren), door Puplesis 1994: fig. 221 (mannetje), fig. 222 (wijfje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 41 (beide sexen). | | | Variabiliteit | De dwarsband op de voorvleugel kan vaag zijn of geheel ontbreken. De overige, geringe variabiliteit is al bij de beschrijving van de vlinder vermeld. | | | Herkenbaarheid | Gelijkt op een reeks van nepticulide-soorten met een dergelijk vleugelpatroon; daarvan te ondescheiden door een combinatie van de volgende kenmerken: aan de basis van de voorvleugelfranje geen opvallende lijn van donkergetopte schubben, wortelveld met purpertint bij de voorrand, maar niet verdonkerd tegen de dwarsband; dwarsband blinkend goud of zilver, kop donkerbruin tot zwart, nekpluimpjes wit tot lichtgrijs. Voor herkenning van de zeer zeldzame vorm met eenkleurige voorvleugel wordt naar de determinatietabel verwezen. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | De soort is in 2004 in ons land ontdekt door Van Stiphout en door Kuchlein, respectievelijk in de zomer van 2004 te Posterholt Holst (LI) en op 7.10.2004 zowel bij Belfeld (LI) als bij Tegelen (LI). In dat jaar werden op Spaanse aak (Acer campestre) en Noorse esdoorn (Acer platanoides) alleen maar lege mijnen gevonden (Kuchlein et al 2006b: 45-49; Van Nieukerken et al. 2006: 174-180). Alders wist als eerste de vlinders te kweken uit op 8.9 en 13.9.2007 bij Offenbeek (LI) gevonden rupsen. Stigmella aceris bleek in ons land rond de ontdekking al snel een brede strook van Zuid-Limburg tot in Twente te hebben gekoloniseerd. Van Nieukerken et al. (2006: 174-180) vermelden de provincie Limburg met 7 uurhokken, Kuchlein et al. 2006B: 45-49 noemen vier provincies (Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg) met 20 uurhokken. Beide genoemde publicaties verschenen in december 2006. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|