Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Stigmella betulicola
(Stainton, 1856)
Klein berkendwergmotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Snellen 1882: 991-992, Nepticula betulicola Staint. gedeeltelijk Lycklama à Nijeholt 1927: 27, Nepticula betulicola Stt. gedeeltelijk Lempke 1976: 13, Nepticula betulicola Stainton, 1856 Kuchlein 1993: 196, nr. 20 Stigmella betulicola (Stt., 1856) Kuchlein & De Vos 1999: 23, nr. 0027 Stigmella betulicola (Stainton, 1856) Kuchlein & Bot 2010: 26, nr. 050050 Stigmella betulicola (Stainton, 1856)
| | | Commentaar | Van de drie thans uit Nederland bekende soorten van de 'betulicola'-groep die aan berk (Betula spp.) zijn gebonden, is Stigmella betulicola als eerste voor onze fauna gemeld (als Nepticula distinguenda; De Graaf & Snellen 1870: 224). In zijn boek synonymiseerde Snellen (1882: 991) deze distinguenda met betulicola, maar, zoals hij zelf schrijft, heeft hij geen distinguenda gezien en moet de publicatie daarvan uit 1870 als een verkeerde determinatie worden beschouwd (de soort is pas sinds 1942 met zekerheid uit Nederland bekend). Van betulicola is nog materiaal van Snellen behouden: ex larva, 1868 uit Noord-Brabant, maar ook van Stigmella luteella met identieke etikettering (respectievelijk in de collecties Naturalis en Zoölogisch Museum) Dit laatste is opvallend, omdat Snellen (1882: 991-992) buitenlandse luteellabetulicola-groep publiceerde Snellen (1882: 991-992) er in zijn boek één (), de eerdere vermelding van distinguenda berust op een verkeerde determinatie en de in 1868 in Nederland gevonden luteella bleef onopgemerkt. Lycklama à Nijeholt (1927a: 27) splitste de betulicola in de zin van Snellen weer in twee soorten, betulicola en distinguenda en voerde beide in zijn lijst op, hoewel toen S. sakhalinella dus nog niet in Nederland was gevonden. Met de door Lycklama à Nijeholt (1927b: 114) in zijn determineertabel gebruikte kenmerken kunnen bovendien de adulten van S. betulicola en S. distinguenda niet correct worden gedetermineerd. Anders dan Emmet (1976a: 261, 262) synonymiseren Lempke (1976: 13) en Leraut (1980: 49) distinguenda met S. luteella. Emmet (1981: 18), evenals Schoorl & Wilkinson (1986: 237-238) hebben echter duidelijk aangetoond dat er sprake is van twee verschillende soorten. Vervolgens is deze distinguenda kortstondig discidua genoemd. Schoorl & Wilkinson (1986: 238) hadden bij hun onderzoek bemerkt dat Von Heinemanns typemateriaal van distinguenda niet behoorde tot de soort waarvoor de naam lange tijd was gebruikt. Omdat Schoorl & Wilkinson meenden dat daardoor geen naam voor de soort beschikbaar was, hebben zij het nomen novum discidua geïntroduceerd. Het bleek echter dat twee jaar eerder door Puplesis (1984: 115) een beschikbare naam was gepubliceerd, namelijk sakhalinella voor materiaal van Sachalin (Oost-Siberië). Als gevolg daarvan moest de naam discidua wijken voor sakhalinella. |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | De vlinders worden afgebeeld door Johansson et al. 1990: fig. 10 (mannetje), fig. 11 (vrouwtje)(dezelfde figuren bij Bengtsson et al. 2008: 134) en door Puplesis 1994: fig. 170 (adult). | | | Afmetingen | Spanwijdte mannetje 3,4-4,6 mm, vrouwtje 4,0-4,6 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: aangezicht en schedel bij het mannetje leemgeel, soms meer oranje of bruin, vaak donkerbruin gemengd; bij het wijfje iets lichter van kleur.Antenne: half zo lang als voorrand voorvleugel;oogdeksel wit; schaft donkergrijs. Nekpluimpjes: van vuilgeel tot donkergrijs. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: donker bronskleurig met een zweem van purper; schouderdeksels evenzo. Poten: donkergrijs, schenen en tarsen van middelste poten wit. Voorvleugel: grondkleur tot de dwarsband donker bronskleurig met een zweem van purper, buitenwaarts van de dwarsband donkerder en sterker purper gekleurd; de witachtige dwarsband van halverwege tot tweederde van de voorrand, variërend in breedte, niet duidelijk taps toelopend naar de voorrand en deze vrijwel steeds bereikend; franje met basale deel van dezelfde kleur als puntgedeelte vleugel, buitenkant grijswit. Achtervleugel: grijsbruin met donkerder franje. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwartbruin, enigszins metaalglanzend. Genitaliën: afgebeeld door Schoorl & Wilkinson 1986: fign. 2, 8 (mannetje), fig. 12 (wijfje), door Johansson et al. 1990: fign. 216, 217 (mannetje), fign. 492, 493 (vrouwtje) (Bengtsson et al. 2008: 136 geven dezelfde figuren, behalve fig. 493), door Puplesis 1994: fign. 171 (mannetje), fig. 172 (vrouwtje) en door Laštuvka & Laštuvka 1997: 33 (beide sexen). | | | Variabiliteit | In de voorvleugel is de plaats van de dwarsband variabel, van de helft tot tweederde van de voorrand. Ook de kleur van de dwarsband is variabel: meestal wit of witachtig, maar soms geelwit of zilverwit. Het oogdeksel kan donkergrijs gerand zijn, bij het mannetje vaker voorkomend dan bij het wijfje. In het vorenstaande is de variatie in de kleur van de kopbeharing al vermeld. | | | Herkenbaarheid | Van andere nepticuliden-soorten met dit voorvleugelpatroon te onderscheiden door de combinatie van de volgende kenmerken: in de voorvleugelfranje geen opvallende basale lijn van donkergetopte schubben; in de voorvleugel is de dwarsband tamelijk breed, niet metaalachtig blinkend; voorvleugel relatief breed: voorrand ongeveer driemaal zo lang als de breedte halverwege de vleugel; spanwijdte kleiner dan 4,7 mm. Een extra verschilpunt met de sterk op deze soort gelijkende S. microtheriella (waarvan geen mannetjes met zekerheid bekend zijn) is de aanwezigheid bij laatstgenoemde soort van de dwarsband (vrijwel steeds) ook op de onderkant van de voorvleugel tot in de voorrandfranje toe. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In Nederland komen drie soorten van de Stigmella betulicola-groep voor, waarvan de rupsen op berk (Betula) mineren, namelijk S. betulicola zelf, S. sakhalinella en S. luteella. De eerstgenoemde was al in de 19e eeuw uit ons land bekend, bij de beide andere soorten was dit pas sinds halverwege de 20e eeuw het geval. De Graaf & Snellen (1870: 224) melden onder de naam Nepticula distinguenda Stigmella betulicola als nieuw voor de fauna op grond van ongedateerde vondsten van Snellen in Gelderland en Noord-Brabant. In Naturalis bevinden zich vlinders van Snellen uit die periode met als vindplaats “Arnhem” en “Noord-Brabant” (Schoorl & Wilkinson 1986: 229). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|