Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Eriocrania salopiella
(Stainton, 1854)
Shropshire purpermotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Kuchlein 1993: 196, nr. 9 Eriocrania salopiella (Stt., 1854) Kuchlein & De Vos 1999: 21, nr. 0011 Eriocrania salopiella (Stt., 1854) Kuchlein & Bot 2010: 26, nr. 020040 Eriocrania salopiella (Stainton, 1854)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Sutter 2000: fig. 6 (adult) en Bengtsson et al. 2008: fig. p. 68 (mannetje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 9,0-12,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: ruw behaard, goudgeel. Liptaster: grijsbruin. Antenne: iets langer dan halve voorrand voorvleugel; donker grijsbruin, soms iets geelachtig. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: goudgeel, evenals de schouderdeksels. Poten: grijsbruin. Voorvleugel: tamelijk kort en breed, evenals bij E. sparrmannella, purpergoud gekleurd met diep purperen en staalblauwe schubben die, zoals bij E. sparrmannella, grotendeels zijn verenigd tot dwarslijntjes, maar minder duidelijk dan bij die soort en zonder netwerkeffect; staarthoekvlek ongeveer driehoekig en tot de helft van de vleugelbreedte reikend. Franje grijs, enigszins met goudglans, bij de staarthoekvlek geelachtig wit.Achtervleugel: purpergrijs, naar de rand toenemend purperkleurig; franje grijs, langs binnenste helft van de achterrand bijna wit. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwartbruin. Genitaliƫn: afbeeldingen van de genitaliƫn geven Sutter 2000: fign. 15, 16 (mannetje), fign. 41. 50, 61 (wijfje) en Bengtsson et al. 2008: fign. p.69. | | | Variabiliteit | De kopbeharing is variabel: soms goudgeel, donker grijsbruin gemengd of ook wel geheel donkergrijs. Weinig variatie in kleur en tekening voorvleugel. | | | Herkenbaarheid | Lijkt op E. sparrmannella, maar daarvan en van alle andere Nederlandse eriocraniiden te onderscheiden door de achterrandfranje van de achtervleugel, waarvan de binnenste helft nagenoeg wit is. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Nieuw voor de fauna gemeld door Langohr (1982: 163) op grond van eigen vondsten uit 1979 en 1980. Uit museummateriaal (Naturalis, Leiden) blijkt echter dat hij de soort al in 1973 op meerdere plaatsen in Zuid-Limburg had gevangen, namelijk bij Schinveld (30.IV en 6.V), in het Schweiberger Bos (22.IV) en in het Vijlenerbos (28.IV), steeds niet meer dan een of twee exemplaren. | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|