Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Eriocrania sparrmannella
(Bosc, 1791)
Sparrmanns purpermotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Snellen 1882: 1071-1072, Micropteryx sparmannella Bosc Lycklama à Nijeholt 1927: 30, Eriocrania sparmannella Bosc Lempke 1976: 12, Eriocrania sparmannella Bosc, 1791 Kuchlein 1993: 196, nr. 8 Eriocrania sparrmannella (Bosc, 1791) Kuchlein & De Vos 1999: 21, nr. 0010 Eriocrania sparrmannella (Bosc, 1791) Kuchlein & Bot 2010: 26, nr. 020030 Eriocrania sparrmannella (Bosc, 1791)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Sutter 2000: fig. 4 (adult) en Bengtsson et al. 2008: fig. p. 67 (mannetje). | | | Afmetingen | Spanwijdte 9,0-13,0 mm. | | | Kop met aanhangsels | Kop: ruw behaard, zwartbruin en grijsgeel gemengd. Liptaster: bruin. Antenne: lengte iets minder dan de helft van de voorrand; grijsbruin, soms iets geelachtig. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk: de dichte beharing zwartbruin met grijswit gemengd; schouderdeksels evenzo. Poten: donker grijsbruin, op achterschenen met grijsgele beharing, de tarsen grijsgeel gevlekt. Voorvleugel: betrekkelijk kort en breed, zoals bij E. salopiella, nauwelijks driemaal zo lang als breed en met duidelijk gebogen voorrand. Enigszins mat goudkleurig met purperblauwe of staalblauwe schubben die in een vijftiental tamelijk onregelmatige dwarslijntjes zijn gerangschikt, hier en daar de indruk gevend van nettekening. Bij de staarthoek is een vlekje van de grondkleur vrijgelaten dat meestal klein is, maar soms tot voorbij de halve vleugelbreedte kan reiken. Franje goudgeel (of wit), donkergrijs geblokt, vaak echter onduidelijk.Achtervleugel: bruingrijs, enigszins goudglanzend, naar de punt toe sterker purper- of staalblauw getint. Franje donkergrijs, soms zwak geblokt. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: zwartbruin met lichte beharing, de onderkant met nóg lichtere beharing. Genitaliën: afbeeldingen van de genitaliën bij Razowski 1975: fign. 65, 66 (mannetje), fig. 79-81 (vrouwtje), bij Sutter 2000: fign. 19, 20 (mannetje), fign. 44. 51, 63 (vrouwtje) en bij Bengtsson et al. 2008: fign. p.68 (mannetje). | | | Variabiliteit | In de voorvleugel is de staarthoekvlek erg variabel in grootte en vorm; kleur en tekening zijn echter weinig variabel. Uitzonderlijk is een enkele malen in Groot-Brittannië is gevonden vorm met ongetekende goudkleurige voorvleugel (f. fimbriata Walsingham, 1900), afgebeeld door Heath (1976: pl. 10, fig. 17). | | | Herkenbaarheid | Vooral te verwarren met E. salopiella, in mindere mate met E. cicatricella. Van beide soorten verschilt E. sparrmannella doordat de voorvleugelfranje niet eenkleurig is, maar min of meer grijs en wit geblokt en speciaal van E. salopiella doordat de achterrandfranje in het vleugelwortelgedeelte van de achtervleugel niet grijsachtig is, zoals de rest van de franje, maar bijna wit. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | In Nederland ontdekt bij Arnhem (GE) op 8.V.1861 (Naturalis). Pas later op grond van een vondst in 1865 bij De Bilt (UT) als nieuw voor de fauna gemeld (De Graaf & Snellen 1866: 44). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|