Zoeken op soortnaam:
Soortenlijst
|
Eriocrania unimaculella
(Zetterstedt, 1839)
Langvlekpurpermotje
|
« Vorige
| Volgende »
|
AfbeeldingenAdult. © Stichting Tinea NomenclatuurSinds 1851 in Nederland gebruikte wetenschappelijke namen | Snellen 1882: 1069-1070, Micropteryx unimaculella Zett. Lycklama à Nijeholt 1927: 30, Eriocrania unimaculella Zett. Lempke 1976: 12, Heringocrania unimaculella (Zetterstedt, 1840) Kuchlein 1993: 196, nr. 7Heringocrania unimaculella (Zett., 1839) Kuchlein & De Vos 1999: 21, nr. 0009 Eriocrania unimaculella (Zetterstedt, 1839) Kuchlein & Bot 2010: 26, nr. 020020 Eriocrania unimaculella (Zetterstedt, 1839)
| | |
MorfologieAdult | | | Verwijzing naar afbeeldingen | Afgebeeld door Sutter 2000: fig. 3 (adult) en Bengtsson et al. 2008: fig. p. 66 (mannetje) | | | Afmetingen | Spanwijdte 9,0-11,5 mm | | | Kop met aanhangsels | Kop: ruw behaard, bij het mannetje donker zwartbruin bij het wijfje oker (bij afgevlogen vlinders vaak verkleurd tot grijs). Liptaster: grijsbruin. Antenne: bij het mannetje zo lang als voorrand voorvleugel, bij het vrouwtje iets korter; donker grijsbruin. | | | Borststuk met aanhangsels | Borststuk:donkerbruin, enigszins purper- of bronsachtig; zo ook de schouderdeksels. Poten: grijsgeel, de dij donkergrijs. Voorvleugel: langgerekter en spitser dan bij E. subpurpurella. de voorrand aan de wortel nóg minder gebogen en ruim drie en een half maal zo lang als breed; goudkleurig, gemengd met purper; dit laatste vooral aan de wortel, rond de staarthoekvlek en op de achterrand; de purperen schubben verenigen zich nooit tot lijnen of tot een netwerk; de staarthoekvlek staat vrijwel loodrecht op de achterrand, is ongeveer half zo breed als hoog, reikt tot de helft van de vleugel, is van voren recht of zwak convex, van achteren iets concaaf begrensd en zilverwit of bleek goudkleurig; franje grijs, iets geelachtig. Achtervleugel: met enigszins langwerpige schubben; donkergrijs, puntwaarts met goud- of purpergloed; franje grijs, vaak iets geelachtig. | | | Achterlijf met genitalien | Achterlijf: van boven donker grijsbruin, van onderen lichter. Genitaliën: afbeeldingen van de genitaliën geven Razowski 1975: fign. 61, 62 (mannetje), fig. 77 (vrouwtje), Sutter 2000: fign. 21, 22 (mannetje), fign. 46. 49, 64 (vrouwtje) en Bengtsson et al. 2008: fign. p.67. | | | Variabiliteit | In de voorvleugel kan de purperen bestuiving uitgebreider zijn en zelfs de gehele vleugel domineren (evenwel niet of in mindere mate in het puntgedeelte), waardoor van de gouden grondkleur slechts enkele verstrooide gouden schubben resteren. | | | Herkenbaarheid | De relatief langwerpige voorvleugel en de vorm en hoogte van de vlek zijn kenmerkend voor deze soort, die met de tabel zonder veel problemen op naam kan worden gebracht. |
Oecologie | | Geografische verspreiding | | | Nederland | Voor het eerst in ons land aangetroffen door Heylaerts, die in het Mastbosch bij Breda (NB) drie exemplaren ving (De Graaf & Snellen 1873a: 30). Het jaartal werd niet vermeld, maar in Naturalis bevinden zich exemplaren van Breda, gedateerd 21.III.1872 (overigens ook van Arnhem (GE) uit datzelfde jaar enkele in april gevangen vlinders). | | |
[Kaart in de NDFF Verspreidingsatlas]
| | | Noordwest-Europa | [download kaart als pdf] |
|